Opinie

Schrijven zoals een ingenieur denkt

Van alle Nederlandse schrijvers weet niemand zo goed wat er in het hoofd van een ingenieur omgaat als Gerrit Krol. Dat blijkt ook uit zijn laatste boek.

In april 2001 was Gerrit Krol gastschrijver aan de TU Delft. De overlevering wil dat zijn werkcolleges nogal tegenvielen. Wie de auteur sprekend heeft meegemaakt, kan zich daarbij iets voorstellen. Staan Oost-Groningers al niet bekend om hun uitbundige sociale gedrag, de bard van het Winschoterdiep neemt meestal ook nog ruim de tijd om zijn karige woorden te kiezen.

Desondanks, of misschien zelfs daarom, vindt het werk van de schrijver vooral weerklank bij dat deel van de mensheid met een grote wiskundeknobbel. Zou je een overzichtskaart van de Gerrit Krol-aanhang maken, dan zouden er diep gekleurde vlekken te vinden zijn rond Delft, Eindhoven en Enschede.

Gerrit Krol heeft dan ook praktisch zijn hele leven gewerkt als ingenieur. Hij is weliswaar niet afgestudeerd aan een TU, maar werd wetenschappelijk rekenaar bij Shell. Bij dat bedrijf (en bij de NAM) bleef hij, ook nadat hij als schrijver gevestigd was. Hij werkte er aan stugge, concrete problemen die een messcherp verstand en uiterste concentratie vergen. Over de betovering van dit ingenieurswerk in technische omgevingen heeft Krol vele malen geschreven, onder andere in zijn autobiografie, ‘60000 uur’.

Maar er is nog een belangrijker reden om Gerrit Krol te beschouwen als de ingenieursliterator bij uitstek. Hij schrijft – denk ik – zoals een ingenieur denkt. Dat is in de eerste plaats heel fragmentarisch. Korte, losse waarnemingen en invallen die op zichzelf vaak nauwelijks iets betekenen, vormen in samenhang een idee. Pixels, zou je ze kunnen noemen. Krol zelf heeft zijn werkwijze vergeleken met die van een filmer: zonder vooropgezet plan shots maken om er later in de montagekamer een geheel van te maken.

Een ander kenmerk is de ongekunsteldheid. Krol zal een gedachte nooit groter of mooier maken dan hij lijkt. Droog, kun je zijn stijl noemen, het droog van droge humor. Hoge en lage gedachten worden op dezelfde laconieke manier behandeld, zoals een wiskundige het zou doen. Niet de aard of de ernst van het probleem is waar het om gaat, maar de manier waarop het wordt aangepakt.

Krol maakt zelden een gedachte af. Hij staat er niet langer bij stil dan nodig is. Hij schrijft de aanleiding voor een inval op, wijdt een enkel woord aan de omstandigheden, en dan komt er een witregel. De rest laat zich, letterlijk, raden. Een ingenieur zou zeggen: de uitwerking is triviaal. Sommige lezers worden er kriegel van, anderen merken dat het er in hun eigen hoofd ook zo ongeveer aan toe gaat, die over elkaar buitelende, halfvoltooide gedachten waar niet onmiddellijk een touw aan valt vast te knopen.

‘Rondo Veneziano’ zal, helaas, Gerrit Krols laatste boek zijn, heeft hij laten weten. De zeventigjarige schrijver lijdt aan parkinson.

Met zijn vrouw en muze Janna woonde Krol een paar maanden in Venetië om het geld van de P.C. Hooftprijs van drie jaar geleden op te maken, en ‘Rondo Veneziano’ is de neerslag. Het is een ideeënroman, al doet die term veel te zware kost vermoeden. De vorm is die van een merkwaardig verslag van een vreemde wetenschappelijke bijeenkomst, het Torricelli-colloquium in Padua en Venetië. Voorin het boek staat, zoals het in de proceedings van een echt wetenschappelijk congres ook het geval zou zijn, een lijst met deelnemers. Veel van deze geleerden zijn ontsproten aan Krols fantasie, maar sommigen zijn tijdelijk uit het dodenrijk opgestaan, zoals de dichter Joseph Brodsky en de legendarische wetenschapshistoricus E.J. Dijksterhuis. Als gast voert onder meer Pythagoras het woord. Wat het onderwerp van de bijeenkomst is, valt niet zo eenvoudig te zeggen. Het laat zich misschien samenvatten met de vraag: wat is waarheid.

De ikfiguur is de tegelijk geniale en criminele wiskundige Jan Pipper, die eerder in Krols werk opdook. Behalve de zowel surrealistische als leerzame samenvattingen van de deliberaties over onder meer de toepassing van Huygens’ slingertheorie op delen van het vrouwenlichaam, gebruikt deze het colloquiumverslag ook om zijn eigen memoires in op te tekenen, evenals diverse avonturen die hij met zijn levenslustige reisgezellin Vicky meemaakt.

Dat dit een prachtig geheel oplevert hoeft niet te worden benadrukt. Dat spreekt bij Gerrit Krol vanzelf.

Gerrit Krol: ‘Rondo Veneziano’. Querido, Amsterdam 2004. ISBN 90 214 7018 7. 257 p., € 16,95.

In april 2001 was Gerrit Krol gastschrijver aan de TU Delft. De overlevering wil dat zijn werkcolleges nogal tegenvielen. Wie de auteur sprekend heeft meegemaakt, kan zich daarbij iets voorstellen. Staan Oost-Groningers al niet bekend om hun uitbundige sociale gedrag, de bard van het Winschoterdiep neemt meestal ook nog ruim de tijd om zijn karige woorden te kiezen.

Desondanks, of misschien zelfs daarom, vindt het werk van de schrijver vooral weerklank bij dat deel van de mensheid met een grote wiskundeknobbel. Zou je een overzichtskaart van de Gerrit Krol-aanhang maken, dan zouden er diep gekleurde vlekken te vinden zijn rond Delft, Eindhoven en Enschede.

Gerrit Krol heeft dan ook praktisch zijn hele leven gewerkt als ingenieur. Hij is weliswaar niet afgestudeerd aan een TU, maar werd wetenschappelijk rekenaar bij Shell. Bij dat bedrijf (en bij de NAM) bleef hij, ook nadat hij als schrijver gevestigd was. Hij werkte er aan stugge, concrete problemen die een messcherp verstand en uiterste concentratie vergen. Over de betovering van dit ingenieurswerk in technische omgevingen heeft Krol vele malen geschreven, onder andere in zijn autobiografie, ‘60000 uur’.

Maar er is nog een belangrijker reden om Gerrit Krol te beschouwen als de ingenieursliterator bij uitstek. Hij schrijft – denk ik – zoals een ingenieur denkt. Dat is in de eerste plaats heel fragmentarisch. Korte, losse waarnemingen en invallen die op zichzelf vaak nauwelijks iets betekenen, vormen in samenhang een idee. Pixels, zou je ze kunnen noemen. Krol zelf heeft zijn werkwijze vergeleken met die van een filmer: zonder vooropgezet plan shots maken om er later in de montagekamer een geheel van te maken.

Een ander kenmerk is de ongekunsteldheid. Krol zal een gedachte nooit groter of mooier maken dan hij lijkt. Droog, kun je zijn stijl noemen, het droog van droge humor. Hoge en lage gedachten worden op dezelfde laconieke manier behandeld, zoals een wiskundige het zou doen. Niet de aard of de ernst van het probleem is waar het om gaat, maar de manier waarop het wordt aangepakt.

Krol maakt zelden een gedachte af. Hij staat er niet langer bij stil dan nodig is. Hij schrijft de aanleiding voor een inval op, wijdt een enkel woord aan de omstandigheden, en dan komt er een witregel. De rest laat zich, letterlijk, raden. Een ingenieur zou zeggen: de uitwerking is triviaal. Sommige lezers worden er kriegel van, anderen merken dat het er in hun eigen hoofd ook zo ongeveer aan toe gaat, die over elkaar buitelende, halfvoltooide gedachten waar niet onmiddellijk een touw aan valt vast te knopen.

‘Rondo Veneziano’ zal, helaas, Gerrit Krols laatste boek zijn, heeft hij laten weten. De zeventigjarige schrijver lijdt aan parkinson.

Met zijn vrouw en muze Janna woonde Krol een paar maanden in Venetië om het geld van de P.C. Hooftprijs van drie jaar geleden op te maken, en ‘Rondo Veneziano’ is de neerslag. Het is een ideeënroman, al doet die term veel te zware kost vermoeden. De vorm is die van een merkwaardig verslag van een vreemde wetenschappelijke bijeenkomst, het Torricelli-colloquium in Padua en Venetië. Voorin het boek staat, zoals het in de proceedings van een echt wetenschappelijk congres ook het geval zou zijn, een lijst met deelnemers. Veel van deze geleerden zijn ontsproten aan Krols fantasie, maar sommigen zijn tijdelijk uit het dodenrijk opgestaan, zoals de dichter Joseph Brodsky en de legendarische wetenschapshistoricus E.J. Dijksterhuis. Als gast voert onder meer Pythagoras het woord. Wat het onderwerp van de bijeenkomst is, valt niet zo eenvoudig te zeggen. Het laat zich misschien samenvatten met de vraag: wat is waarheid.

De ikfiguur is de tegelijk geniale en criminele wiskundige Jan Pipper, die eerder in Krols werk opdook. Behalve de zowel surrealistische als leerzame samenvattingen van de deliberaties over onder meer de toepassing van Huygens’ slingertheorie op delen van het vrouwenlichaam, gebruikt deze het colloquiumverslag ook om zijn eigen memoires in op te tekenen, evenals diverse avonturen die hij met zijn levenslustige reisgezellin Vicky meemaakt.

Dat dit een prachtig geheel oplevert hoeft niet te worden benadrukt. Dat spreekt bij Gerrit Krol vanzelf.

Gerrit Krol: ‘Rondo Veneziano’. Querido, Amsterdam 2004. ISBN 90 214 7018 7. 257 p., € 16,95.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.