Opinie

Delft is niet beter dan Eindhoven

Bram Hillen baseert zijn kritiek op de uitgangspunten van de OOD-reorganisatie (Delta 25) op een vergelijking met Eindhoven, aan de hand van een aantal kengetallen. Het college van bestuur denkt dat hij de verkeerde gebruikt.

Het is natuurlijk zo dat er op de TU Delft bijzondere prestaties worden neergezet, door zowel individuen als groepen, en door zowel wetenschappers als ondersteuners, zij het met hoge kosten. Er zijn echter ingrijpende externe ontwikkelingen die wij als universiteit het hoofd moeten bieden. De meest directe zijn: de structurele afname van onze eerste geldstroom van de overheid, de eerste stappen op weg naar financiering van de universiteiten op basis van geleverde prestaties in concurrentie met elkaar, de inwerkingtreding van de internationale liberalisering van het hoger onderwijs, en de dalende studenteninstroom in de ‘harde’ technische vakken (een trend die nu even doorbroken lijkt). Het gevolg hiervan is, dat de concurrentie om studenten en om de tweede en derde geldstroom ernstig zal toenemen.

Internationalisering zal deze concurrentie alleen maar verder verhevigen. De TU Delft zal zich slechts in de voorhoede staande kunnen houden door een voortdurende en snelle aanpassing aan de nieuwe omstandigheden, en door continue verbeteringsprocessen.

Om de hiervoor benodigde middelen vrij te maken moet de TU Delft alle besparingsmogelijkheden benutten die niet ten koste gaan van de financiering of de prestaties van de TU Delft. Integendeel, de financiële middelen zullen juist maximaal ingezet moeten worden om door de erkende prestaties in deze concurrentiestrijd mee te kunnen gaan. De OOD richt zich juist hierop.

Zonder snelle vermindering van de kosten van de ondersteuning en een gelijktijdige vergroting van de wetenschappelijke output zal het met de TU Delft bergafwaarts gaan en zal er binnen afzienbare termijn nog harder moeten worden ingegrepen, met nog pijnlijkere gevolgen.

De conclusie van het betoog van Hillen is dat het zo slecht nog niet gaat met onze universiteit. Dit illustreert hij met een groot aantal kwantitatieve vergelijkingen tussen de TU Delft en de TU Eindhoven. Het college van bestuur zou willen dat hij gelijk had, maar komt op grond van . eveneens – cijfermatige analyse tot een andere conclusie.
Minder relevant

Hillen baseert zich voor een belangrijk deel op een vergelijking van kengetallen die minder relevant zijn dan de kengetallen die door de OOD zijn gebruikt, en wel:

· aantallen wetenschappelijke publicaties per medewerker

· aantallen vakpublicaties per medewerker

· aantallen studenten per medewerker

· aantallen citaties per (wetenschappelijk) medewerker

De kengetallen die de OOD gebruikt zijn daarentegen:

· aantal promoties per medewerker

· aantal ontwerpercertificaten per medewerker

· aantal afgestudeerden per medewerker

· aantal eerstejaars per medewerker

· hoeveelheid derdegeldstroom per medewerker

De kengetallen in de OOD-analyse zijn relevanter: zij zijn namelijk zowel op zichzelf nuttig, alsook direct gekoppeld aan het landelijke financiële allocatiemodel voor de universiteiten. Er zijn daarbij geen aanwijzingen dat de kwaliteit van de promoties, ontwerperopleidingen en ingenieursopleidingen lager zijn op de TU Delft.

De kengetallen van de OOD zijn door Hillen niet bestreden. De kengetallen die Hillen gebruikt, en zijn conclusies, zijn echter een aantal opmerkingen waard.

Het door hem gehanteerde kengetal studentenaantallen is geen goed kengetal, omdat het geen output betreft, maar een interne grootheid en omdat het studentenaantal groter wordt naarmate de gemiddelde studieduur langer wordt, hetgeen onwenselijk is.

Aangezien Eindhoven een relatief licht hoger aantal diploma’s per jaar uitreikt, doet het hogere aantal studenten in Delft slechts vermoeden dat sprake is van langere studieduur of late studie-uitval (hetgeen door statistieken wordt bevestigd). Hierbij valt de vergelijking alweer in het voordeel van Eindhoven uit.

Daarnaast is het zo dat het aantal wetenschappelijke publicaties wel belangrijk is, maar dat de bruikbaarheid van dit kengetal beïnvloed wordt door de verschillen in de interne financiële allocatiemodellen. In Eindhoven speelt dit geen rol voor de verdeling van de middelen. In Delft wel, zodat er in Delft een ander publicatiegedrag heerst, wat leidt tot een verhoogd aantal publicaties. Extern telt dit echter niet.

Ook moeten we opmerken dat het aantal citaties (waarvan wél internationale rankings gemaakt worden) per wetenschappelijke publicatie in Eindhoven hoger is: 4,5 in Eindhoven tegen 3,2 in Delft. Het aantal wetenschappelijke publicaties verliest daarmee aanmerkelijk aan waarde als kengetal voor de onderlinge vergelijking.

Vervolgens: het aantal vakpublicaties is geen relevant en bruikbaar kengetal voor de onderlinge vergelijking, zowel vanwege de kleinere hoeveelheid en de geringere wetenschappelijke betekenis ten opzichte van de wetenschappelijke publicaties, alsook vanwege het feit dat ook het aantal vakpublicaties in Delft meetelt in het allocatiemodel en dus wederom gedeeltelijk voortkomt uit interne stimuli.

Het aantal citaties is wel een relevant gegeven, maar de conclusie dat ‘meer wetenschappers ondersteund door minder obp leidt tot minder resultaten’ is onjuist. De TU Eindhoven heeft zoals bekend een grotere verhouding wetenschappers:ondersteuners, maar scoort slechts 1,53 maal minder citaties met 1,7 maal minder personeel. Dit betekent dat de TU Eindhoven in zijn geheel niet slechter presteert. Dat meer obp de productiviteit van de individuele wetenschapper doorgaans bevordert, zullen wij niet bestrijden; dit gaat echter ten koste van het in dienst nemen van collega-wetenschappers en derhalve ten koste van het geheel.

Ten slotte: geen van de door Hillen gebruikte kengetallen hebben betekenis binnen het landelijke allocatiemodel. Een goed presteren hierop levert geen extra geld op voor de TU Delft.

De kengetallenanalyse van de OOD wordt bovendien aangevuld door vergelijking van de citatie-impact en door de uitslag van studentenenquètes, die extern aandacht trekken en die ook weer in het voordeel van Eindhoven uitvallen.
Inhaalslag

Ten onrechte wordt gesuggereerd dat de OOD ervan uit gaat dat minder ondersteuners per definitie beter is. Onze analyse heeft vastgesteld dat de TU Eindhoven meer presteert, aan de hand van onomstreden kengetallen. Vergelijkenderwijs is ook objectief vastgesteld dat deze betere prestatie wordt geleverd met aanzienlijk lagere kosten voor ondersteuning, en dat de TU Delft daarvan dient te leren om de noodzakelijke verbeteringen in efficiency te kunnen bereiken.

Onze universiteit dient een inhaalslag te maken en zich daarenboven in te stellen op een steeds hardere concurrentie.

Onze visie is dat de TU Delft zich in deze strijd zal kunnen handhaven door te investeren in technische en wetenschappelijke speerpunten, door excellent onderwijs, mogelijk gemaakt door het benutten van alle besparingsmogelijkheden die niet ten koste gaan van onze resultaten. De OOD-operatie is een essentiële stap om de TU Delft sterker te maken in het nationale en internationale veld.

De auteur is voorzitter van het college van bestuur van de TU Delft.

(Fotomontage: Sam Rentmeester)

Het is natuurlijk zo dat er op de TU Delft bijzondere prestaties worden neergezet, door zowel individuen als groepen, en door zowel wetenschappers als ondersteuners, zij het met hoge kosten. Er zijn echter ingrijpende externe ontwikkelingen die wij als universiteit het hoofd moeten bieden. De meest directe zijn: de structurele afname van onze eerste geldstroom van de overheid, de eerste stappen op weg naar financiering van de universiteiten op basis van geleverde prestaties in concurrentie met elkaar, de inwerkingtreding van de internationale liberalisering van het hoger onderwijs, en de dalende studenteninstroom in de ‘harde’ technische vakken (een trend die nu even doorbroken lijkt). Het gevolg hiervan is, dat de concurrentie om studenten en om de tweede en derde geldstroom ernstig zal toenemen.

Internationalisering zal deze concurrentie alleen maar verder verhevigen. De TU Delft zal zich slechts in de voorhoede staande kunnen houden door een voortdurende en snelle aanpassing aan de nieuwe omstandigheden, en door continue verbeteringsprocessen.

Om de hiervoor benodigde middelen vrij te maken moet de TU Delft alle besparingsmogelijkheden benutten die niet ten koste gaan van de financiering of de prestaties van de TU Delft. Integendeel, de financiële middelen zullen juist maximaal ingezet moeten worden om door de erkende prestaties in deze concurrentiestrijd mee te kunnen gaan. De OOD richt zich juist hierop.

Zonder snelle vermindering van de kosten van de ondersteuning en een gelijktijdige vergroting van de wetenschappelijke output zal het met de TU Delft bergafwaarts gaan en zal er binnen afzienbare termijn nog harder moeten worden ingegrepen, met nog pijnlijkere gevolgen.

De conclusie van het betoog van Hillen is dat het zo slecht nog niet gaat met onze universiteit. Dit illustreert hij met een groot aantal kwantitatieve vergelijkingen tussen de TU Delft en de TU Eindhoven. Het college van bestuur zou willen dat hij gelijk had, maar komt op grond van . eveneens – cijfermatige analyse tot een andere conclusie.
Minder relevant

Hillen baseert zich voor een belangrijk deel op een vergelijking van kengetallen die minder relevant zijn dan de kengetallen die door de OOD zijn gebruikt, en wel:

· aantallen wetenschappelijke publicaties per medewerker

· aantallen vakpublicaties per medewerker

· aantallen studenten per medewerker

· aantallen citaties per (wetenschappelijk) medewerker

De kengetallen die de OOD gebruikt zijn daarentegen:

· aantal promoties per medewerker

· aantal ontwerpercertificaten per medewerker

· aantal afgestudeerden per medewerker

· aantal eerstejaars per medewerker

· hoeveelheid derdegeldstroom per medewerker

De kengetallen in de OOD-analyse zijn relevanter: zij zijn namelijk zowel op zichzelf nuttig, alsook direct gekoppeld aan het landelijke financiële allocatiemodel voor de universiteiten. Er zijn daarbij geen aanwijzingen dat de kwaliteit van de promoties, ontwerperopleidingen en ingenieursopleidingen lager zijn op de TU Delft.

De kengetallen van de OOD zijn door Hillen niet bestreden. De kengetallen die Hillen gebruikt, en zijn conclusies, zijn echter een aantal opmerkingen waard.

Het door hem gehanteerde kengetal studentenaantallen is geen goed kengetal, omdat het geen output betreft, maar een interne grootheid en omdat het studentenaantal groter wordt naarmate de gemiddelde studieduur langer wordt, hetgeen onwenselijk is.

Aangezien Eindhoven een relatief licht hoger aantal diploma’s per jaar uitreikt, doet het hogere aantal studenten in Delft slechts vermoeden dat sprake is van langere studieduur of late studie-uitval (hetgeen door statistieken wordt bevestigd). Hierbij valt de vergelijking alweer in het voordeel van Eindhoven uit.

Daarnaast is het zo dat het aantal wetenschappelijke publicaties wel belangrijk is, maar dat de bruikbaarheid van dit kengetal beïnvloed wordt door de verschillen in de interne financiële allocatiemodellen. In Eindhoven speelt dit geen rol voor de verdeling van de middelen. In Delft wel, zodat er in Delft een ander publicatiegedrag heerst, wat leidt tot een verhoogd aantal publicaties. Extern telt dit echter niet.

Ook moeten we opmerken dat het aantal citaties (waarvan wél internationale rankings gemaakt worden) per wetenschappelijke publicatie in Eindhoven hoger is: 4,5 in Eindhoven tegen 3,2 in Delft. Het aantal wetenschappelijke publicaties verliest daarmee aanmerkelijk aan waarde als kengetal voor de onderlinge vergelijking.

Vervolgens: het aantal vakpublicaties is geen relevant en bruikbaar kengetal voor de onderlinge vergelijking, zowel vanwege de kleinere hoeveelheid en de geringere wetenschappelijke betekenis ten opzichte van de wetenschappelijke publicaties, alsook vanwege het feit dat ook het aantal vakpublicaties in Delft meetelt in het allocatiemodel en dus wederom gedeeltelijk voortkomt uit interne stimuli.

Het aantal citaties is wel een relevant gegeven, maar de conclusie dat ‘meer wetenschappers ondersteund door minder obp leidt tot minder resultaten’ is onjuist. De TU Eindhoven heeft zoals bekend een grotere verhouding wetenschappers:ondersteuners, maar scoort slechts 1,53 maal minder citaties met 1,7 maal minder personeel. Dit betekent dat de TU Eindhoven in zijn geheel niet slechter presteert. Dat meer obp de productiviteit van de individuele wetenschapper doorgaans bevordert, zullen wij niet bestrijden; dit gaat echter ten koste van het in dienst nemen van collega-wetenschappers en derhalve ten koste van het geheel.

Ten slotte: geen van de door Hillen gebruikte kengetallen hebben betekenis binnen het landelijke allocatiemodel. Een goed presteren hierop levert geen extra geld op voor de TU Delft.

De kengetallenanalyse van de OOD wordt bovendien aangevuld door vergelijking van de citatie-impact en door de uitslag van studentenenquètes, die extern aandacht trekken en die ook weer in het voordeel van Eindhoven uitvallen.
Inhaalslag

Ten onrechte wordt gesuggereerd dat de OOD ervan uit gaat dat minder ondersteuners per definitie beter is. Onze analyse heeft vastgesteld dat de TU Eindhoven meer presteert, aan de hand van onomstreden kengetallen. Vergelijkenderwijs is ook objectief vastgesteld dat deze betere prestatie wordt geleverd met aanzienlijk lagere kosten voor ondersteuning, en dat de TU Delft daarvan dient te leren om de noodzakelijke verbeteringen in efficiency te kunnen bereiken.

Onze universiteit dient een inhaalslag te maken en zich daarenboven in te stellen op een steeds hardere concurrentie.

Onze visie is dat de TU Delft zich in deze strijd zal kunnen handhaven door te investeren in technische en wetenschappelijke speerpunten, door excellent onderwijs, mogelijk gemaakt door het benutten van alle besparingsmogelijkheden die niet ten koste gaan van onze resultaten. De OOD-operatie is een essentiële stap om de TU Delft sterker te maken in het nationale en internationale veld.

De auteur is voorzitter van het college van bestuur van de TU Delft.

(Fotomontage: Sam Rentmeester)

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.