Twee TNO-instituten vertrekken vrijwel zeker uit Delft en dat zal gevolgen hebben voor samenwerkingsverbanden met de TU. Een aantal gedupeerden ziet het niet zo zwaar.
,,Jammer, maar niet alarmerend.” Kennisstad Delft likt zijn wonden.
Figuur 1 TNO: ,,Aan de overkant van de straat”
Jammer, problematisch, vervelend, onhandig, onlogisch, niets aan te doen. Dat zijn binnen TU-kringen de meest gehoorde reacties op het naderend vertrek uit Delft van de twee grote TNO-instituten TNO Produktcentrum (PrC) en TNO Kunststoffen, en Rubber Instituut/Branchecentra (KRI/BC).
Een goede buur is beter dan een verre vriend en een groot aantal samenwerkingsverbanden tussen de twee TNO-afdelingen en vele TU-faculteiten komen daarom op den duur onder druk te staan. De faculteiten Scheikundige Technologie en Materiaalkunde, Industrieel Ontwerpen en Lucht- en Ruimtevaarttechniek dienen daarbij – vanwege de vele banden met TNO – het meest op hun hoede te zijn.
Maar op de faculteiten is eerder sprake van berusting dan van paniek. Voor prof.ir. J. Spoormaker van Industrieel Ontwerpen is doemdenken uit den boze, al is hij zich bewust van mogelijk negatieve consequenties als de instituten plots niet meer aan de overkant van de straat liggen – maar de TU Eindhoven als buur krijgen. ,,Ik zie een gevaar dat firma’s als DSM en Philips, met wie we nu goede contacten hebben, op den duur ook hun toevlucht zoeken in Eindhoven. Maar we moeten in Delft het hoofd niet laten hangen en kijken wat verloren zou kunnen gaan. We moeten ons concentreren op onze sterke punten, zoals ons werk aan lichtgewichtconstructies en duurzaamheid van materialen.”
De personele samenwerking van de groep-Spoormaker met TNO is de afgelopen jaren al verminderd, want tot een paar jaar geleden werkte een TNO-man een dag in de week bij IO. Ook het aantal afstudeerprojecten dat samen met TNO werd opgezet, is momenteel niet erg groot. Wel is er volgens Spoormaker een heel gunstige en waardevolle begeleiding van TNO in een innovatiefgericht onderzoeksprogramma (IOP) dat ultraviolet-degradatie onderzoekt en inmiddels reeds toe is aan het derde project.
Een direct gevolg van de intensieve samenwerking heeft er volgens Spoormaker toe geleid dat de aanschaf van bepaalde machines is afgestemd op de bezittingen van de buurman. ,,Omdat een spuitgietmachine van 75 ton goed paste in de reeks die zij al hadden staan, hebben we daarvoor gekozen in plaats van een wat kleinere. Daarnaast maken we gezamenlijk gebruik van een spuitgietmachine van 200 ton, die we van Shell hebben gekregen en die we bij TNO hebben neergezet, omdat daar de expertise met deze apparatuur al aanwezig was.”
Verlies
Wat er van dit gemeenschappelijk gebruik van apparatuur terechtmoet komen is onduidelijk. Bij Scheikunde zijn de problemen zo mogelijk nog concreter, want er is geld mee gemoeid. Afgelopen jaar werd er samen met het Kunststoffen en Rubber Instituut een geavanceerde en drie ton kostende (‘atomic force/scanning tunneling’) microscoop aangeschaft.
Prof.dr. J.H.W de Wit vindt het TNO-vertrek een slechte zaak, maar meer voor Delft in het algemeen dan voor zijn vakgroep of voor de onderzoekschool materiaaltechnologie (MIDEG), waar hij wetenschappelijk directeur van is. ,,Wij doen hier uniek werk, omdat wij – in tegenstelling tot de andere universiteiten in de school – niet kijken naar eigenschappen van polymeren of metalen afzonderlijk, maar naar de combinatie van deze als geheel. Wij bestuderen de eigenschappen van een materiaal met coating, een benadering die de Total Performance Approach wordt genoemd. Met het oog hierop is bij een samengaan van TNO Metaalinstituut en TNO Kunststoffen en Rubber Instituut in Eindhoven de verkeerde plek. Het Metaalinstituut had eigenlijk hierheen moeten komen. Maar voor de toekomst van de onderzoekschool en ons deel daarin speelt de plek van TNO niet zo’n belangrijke rol.”
Net als De Wit benadrukt prof.dr.ir.A. Posthuma de Boer, hoogleraar polymeertechnologie bij Scheikunde, op persoonlijke titel te spreken: ,,Het lijkt mij een verlies voor de TU, want er worden zo minder gemakkelijk gezamenlijke projecten gestart. Wij zitten nu samen met TNO in een IOP van Economische Zaken en wisselen meetapparaten uit. De relatief gemakkelijke contacten worden na verhuizing zeker moeilijker. Voor TNO zelf denk ik dat het vertrek meer verlies dan winst zal opleveren. Enerzijds zal slechts een gedeelte van de bemanning meegaan en dat betekent een verlies aan intelligentie, anderzijds is er een geweldige kapitaalsvernietiging door de gebouwen leeg achter te laten.”
Ongemak
,,Jammer, maar niet alarmerend”, reageert collegevoorzitter De Voogd op het vertrek. ,,Voor de mensen die moeten verhuizen, is het even wennen, maar voor de samenwerking met de universiteit hier is het niet desastreus. Wellicht komen zelfs twee andere instituten van TNO op de campus; TNO Bouw vanuit Rijswijk naar een plek bij Civiele Techniek en het geologisch instituut van TNO uit Leiden. De laatste kan samenwerken met Mijnbouwkunde. Nee, we hebben geen toezeggingen, maar zijn erover in gesprek met de Raad van Bestuur van TNO.”
Hoe het moet met de door TNO en TU gezamenlijk gebruikte apparatuur, is volgens De Voogd een zaak van de betrokken faculteiten. Maar de samenwerking tussen TNO en TU beperkt zich niet tot gezamenlijke projecten of apparaatgebruik. Zo is TNO-medewerker prof.dr.ir. J. van Turnhout bij Scheikunde werkzaam als deeltijdhoogleraar. ,,Voor mij is de verhuizing in ieder geval onhandig. Nu kan ik mijn ene werkdag aan de TU effectief opdelen. Zo ga ik vanmiddag, tussen andere werkzaamheden door, even naar een colloquium. Dat zal in de toekomst niet meer kunnen. Een ander ongemak van de verhuizing is voor mij het reistijdverlies.”
Van Turnhout vervolgt: ,,Dat alles is echter niets vergeleken met de problemen die ik om me heen zie. Ik ken hier al zes mensen die na de reorganisatie van vorig jaar een huis hebbengekocht, omdat ze dachten oké te zitten. En wat zal het in de vele gezinnen betekenen, als er één van de partners niet wil of niet kan verhuizen, omdat die zelf een baan heeft. Met al dat soort problemen raakt het plezier in het werk wel eens zoek.”
Hoe zijn werk er straks precies uit ziet, weet Van Turnhout nog niet. Hij wil de intense samenwerking die hij met de TU heeft graag handhaven. ,,Wat je hebt, wil je niet weggooien. De vele links met de TU lijken me echter niet direct in gevaar. Ikzelf werk nu op verschillende terreinen samen met respectievelijk Scarlet, Van Bekkum en Spoormaker. De samenwerking met Delft moeten we proberen vol te houden. Wellicht kan ik daar een rol in spelen.”
ONDERNEMINGSRAAD TNO:
‘Onze mensen zien er het nut niet van in’
Figuur 2 Het TNO-complex aan de Schoemakerstraat
TNO Produktcentrum en TNO Kunststoffen en Rubber Instituut/Branchecentra, beide in Delft, vormen sinds begin van het jaar samen met TNO Metaalinstituut, gevestigd in Apeldoorn, een nieuwe eenheid met de naam TNO Industrie. De combinatie kan volgens de raad van bestuur van TNO beter als één geheel functioneren en vindt Eindhoven daarvoor de ideale plek.
Het is voor personeelsleden van TNO een tweede spanningsbron binnen ruim een jaar. Na de reorganisatie eind ’94 staat hen nu zo goed als zeker een verhuizing te wachten. Hoewel het laatste woord nog niet is gezegd – het wachten is op het advies van de ondernemingsraad -, lijkt vertrek van de twee onderdelen, waar 340 mensen werken, niet meer af te wenden. Het advies van de ondernemingsraad wordt volgens woordvoerder dr.ir. R. van de Leur half april verwacht.
Wat Van de Leur vooral dwarszit, is dat de achtergrond van de plannen niet goed is te begrijpen. ,,Er is niet alleen voorbijgegaan aan de gevolgen voor de mensen die hier werken, maar zeker voor het Kunststoffen en Rubber Instituut is het een onlogische stap. Er is hier een goede samenwerking met de TU en daarbij is de korte afstand van wezenlijk belang.”
Intussen is afstand wel een van de argumenten die de Raad van Bestuur gebruikt om aan te tonen dat verhuizing voordelig zal zijn. Het gaat dan om de afstand tot potentiële klanten, want die zouden in de regio Eindhoven talrijker zijn, omdat er meer industrie zit. Maar de afstand tot de klant is volgens Van de Leur niet van vitaal belang. ,,Twintig procent van onze opdrachtgevers zit in het buitenland, om een voorbeeld te geven. Ik ontken overigens niet de stelling dat er in de buurt van Eindhoven meer zogenaamde ‘maak’-industrie is, dat wil zeggen bedrijven die produkten maken. Maar de produktmakers zijn niet altijd de mensen die met vragen bij ons komen, dat zijn vaker de gebruikers van produkten.”
Ook veel industriële klanten komen nu uit de regio’s Rotterdam, Utrecht, Den Haag en Delft, zo blijkt uit een rapport dat Van de Leur en de zijnen hebben opgesteld. Van de Leur wil nog niet alle details daaruit geven: ,,Het is in ieder geval duidelijk dat we ook veel opdrachten uit de dienstverlening krijgen, zoals banken, gezondheidszorg en consumentenorganisaties. Daarnaast zijn ministeries grote opdrachtgevers.”
Het management van TNO wil voorlopig niet meer kwijt dan het persbericht van 12 maart, waarin melding werd gemaakt van het voorgenomen besluit tot verhuizing. Persvoorlichter Kingmans laat weten dat waarschijnlijk 23 april het definitieve besluit valt. ,,Maar dat kan nog worden uitgesteld, als er iets nader moet worden uitgezocht. Het besluit kan best veranderen, als de ondernemingsraad met goede argumenten komt. Van het rapport over klanten weet ik niets, maar in het persbericht staat dat vijftig procent van de ‘maak’-industrie in de regio Eindhoven is gevestigd. Dat lijkt mij toch wel iets zeggen.”
Of het rapport nog enige verandering in het besluit van de Raad van Bestuur zal brengen, is voor Van de Leur onduidelijk. ,,De raad zal in ieder geval met betere argumenten moeten komen om ons te overtuigen van het nut van een dergelijke drastischeingreep. Want naast genoemde zaken is het ook nog zo dat het verhuisplan meer dan honderd miljoen gulden kost.”
Dat betekent dat verhuizing zelfs met toegezegde EG-subsidie duurder uitkomt dan nieuwbouw in Delft. Maar waar het Van de Leur vooral om gaat, is ,,dat er veel mensen moeten verhuizen en hun leven overhoop moeten halen, zonder dat ze er het nut van inzien, terwijl tegelijkertijd dingen worden afgebroken. Als we het alleen zakelijk bekijken, zijn de relaties met de TUD daarbij niet onbelangrijk.”
KENNISSTAD DELFT:
‘Dit hoort in de slecht-nieuws-show’
Delft moet meer profijt trekken van de binnen zijn grenzen aanwezige kennis. Om die reden is de stichting Delft Kennisstad opgericht. Na een aarzelende start het project na drie jaar op gang te komen, aldus lid van de projektgroep ir. H. Buis, in het dagelijks leven directeur van bedrijf dat op maat gesneden elektronica ontwikkelt en produceert. Over het vertrek van de TNO-insituten zegt hij: ,,Wij proberen met z’n allen de kennis in de stad te houden en uit te breiden. Dan is het zuur als je plots een van de deelgenoten ziet vertrekken. Dit hoort thuis in de slecht-nieuws-show. Maar we kunnen er niets aan doen, we hebben er geen enkele invloed op. Het is wel jammer dat ook de gemeente zich niet sterk genoeg heeft weten te maken om dit te voorkomen.”
Buis vindt evenmin dat afstand tot de in de regio Eindhoven veelvuldiger aanwezige industrie een rol moet spelen bij het besluit. ,,Met dezelfde argumentatie kun je dan de faculteit Werktuigbouw van de TU naar Eindhoven overplaatsen; daar zitten inderdaad meer produktiebedrijven. Ik geloof helemaal niet dat honderd kilometer een verschil in functioneren kan uitmaken. In Duitsland en Engeland liggen alle steden verder van elkaar en daar is het blijkbaar geen enkel probleem. Nee, er zullen wel andere zaken meespelen. Er schijnt met Europese subsidies te zijn gezwaaid en de beslissing is vervolgens op sigarenniveau genomen. En dan kan volgens mij noch de gemeente Delft noch onze stichting Kennisstad Delft, noch TNO zelf, er nog iets aan doen.”
,
Twee TNO-instituten vertrekken vrijwel zeker uit Delft en dat zal gevolgen hebben voor samenwerkingsverbanden met de TU. Een aantal gedupeerden ziet het niet zo zwaar. ,,Jammer, maar niet alarmerend.” Kennisstad Delft likt zijn wonden.
Figuur 1 TNO: ,,Aan de overkant van de straat”
Jammer, problematisch, vervelend, onhandig, onlogisch, niets aan te doen. Dat zijn binnen TU-kringen de meest gehoorde reacties op het naderend vertrek uit Delft van de twee grote TNO-instituten TNO Produktcentrum (PrC) en TNO Kunststoffen, en Rubber Instituut/Branchecentra (KRI/BC).
Een goede buur is beter dan een verre vriend en een groot aantal samenwerkingsverbanden tussen de twee TNO-afdelingen en vele TU-faculteiten komen daarom op den duur onder druk te staan. De faculteiten Scheikundige Technologie en Materiaalkunde, Industrieel Ontwerpen en Lucht- en Ruimtevaarttechniek dienen daarbij – vanwege de vele banden met TNO – het meest op hun hoede te zijn.
Maar op de faculteiten is eerder sprake van berusting dan van paniek. Voor prof.ir. J. Spoormaker van Industrieel Ontwerpen is doemdenken uit den boze, al is hij zich bewust van mogelijk negatieve consequenties als de instituten plots niet meer aan de overkant van de straat liggen – maar de TU Eindhoven als buur krijgen. ,,Ik zie een gevaar dat firma’s als DSM en Philips, met wie we nu goede contacten hebben, op den duur ook hun toevlucht zoeken in Eindhoven. Maar we moeten in Delft het hoofd niet laten hangen en kijken wat verloren zou kunnen gaan. We moeten ons concentreren op onze sterke punten, zoals ons werk aan lichtgewichtconstructies en duurzaamheid van materialen.”
De personele samenwerking van de groep-Spoormaker met TNO is de afgelopen jaren al verminderd, want tot een paar jaar geleden werkte een TNO-man een dag in de week bij IO. Ook het aantal afstudeerprojecten dat samen met TNO werd opgezet, is momenteel niet erg groot. Wel is er volgens Spoormaker een heel gunstige en waardevolle begeleiding van TNO in een innovatiefgericht onderzoeksprogramma (IOP) dat ultraviolet-degradatie onderzoekt en inmiddels reeds toe is aan het derde project.
Een direct gevolg van de intensieve samenwerking heeft er volgens Spoormaker toe geleid dat de aanschaf van bepaalde machines is afgestemd op de bezittingen van de buurman. ,,Omdat een spuitgietmachine van 75 ton goed paste in de reeks die zij al hadden staan, hebben we daarvoor gekozen in plaats van een wat kleinere. Daarnaast maken we gezamenlijk gebruik van een spuitgietmachine van 200 ton, die we van Shell hebben gekregen en die we bij TNO hebben neergezet, omdat daar de expertise met deze apparatuur al aanwezig was.”
Verlies
Wat er van dit gemeenschappelijk gebruik van apparatuur terechtmoet komen is onduidelijk. Bij Scheikunde zijn de problemen zo mogelijk nog concreter, want er is geld mee gemoeid. Afgelopen jaar werd er samen met het Kunststoffen en Rubber Instituut een geavanceerde en drie ton kostende (‘atomic force/scanning tunneling’) microscoop aangeschaft.
Prof.dr. J.H.W de Wit vindt het TNO-vertrek een slechte zaak, maar meer voor Delft in het algemeen dan voor zijn vakgroep of voor de onderzoekschool materiaaltechnologie (MIDEG), waar hij wetenschappelijk directeur van is. ,,Wij doen hier uniek werk, omdat wij – in tegenstelling tot de andere universiteiten in de school – niet kijken naar eigenschappen van polymeren of metalen afzonderlijk, maar naar de combinatie van deze als geheel. Wij bestuderen de eigenschappen van een materiaal met coating, een benadering die de Total Performance Approach wordt genoemd. Met het oog hierop is bij een samengaan van TNO Metaalinstituut en TNO Kunststoffen en Rubber Instituut in Eindhoven de verkeerde plek. Het Metaalinstituut had eigenlijk hierheen moeten komen. Maar voor de toekomst van de onderzoekschool en ons deel daarin speelt de plek van TNO niet zo’n belangrijke rol.”
Net als De Wit benadrukt prof.dr.ir.A. Posthuma de Boer, hoogleraar polymeertechnologie bij Scheikunde, op persoonlijke titel te spreken: ,,Het lijkt mij een verlies voor de TU, want er worden zo minder gemakkelijk gezamenlijke projecten gestart. Wij zitten nu samen met TNO in een IOP van Economische Zaken en wisselen meetapparaten uit. De relatief gemakkelijke contacten worden na verhuizing zeker moeilijker. Voor TNO zelf denk ik dat het vertrek meer verlies dan winst zal opleveren. Enerzijds zal slechts een gedeelte van de bemanning meegaan en dat betekent een verlies aan intelligentie, anderzijds is er een geweldige kapitaalsvernietiging door de gebouwen leeg achter te laten.”
Ongemak
,,Jammer, maar niet alarmerend”, reageert collegevoorzitter De Voogd op het vertrek. ,,Voor de mensen die moeten verhuizen, is het even wennen, maar voor de samenwerking met de universiteit hier is het niet desastreus. Wellicht komen zelfs twee andere instituten van TNO op de campus; TNO Bouw vanuit Rijswijk naar een plek bij Civiele Techniek en het geologisch instituut van TNO uit Leiden. De laatste kan samenwerken met Mijnbouwkunde. Nee, we hebben geen toezeggingen, maar zijn erover in gesprek met de Raad van Bestuur van TNO.”
Hoe het moet met de door TNO en TU gezamenlijk gebruikte apparatuur, is volgens De Voogd een zaak van de betrokken faculteiten. Maar de samenwerking tussen TNO en TU beperkt zich niet tot gezamenlijke projecten of apparaatgebruik. Zo is TNO-medewerker prof.dr.ir. J. van Turnhout bij Scheikunde werkzaam als deeltijdhoogleraar. ,,Voor mij is de verhuizing in ieder geval onhandig. Nu kan ik mijn ene werkdag aan de TU effectief opdelen. Zo ga ik vanmiddag, tussen andere werkzaamheden door, even naar een colloquium. Dat zal in de toekomst niet meer kunnen. Een ander ongemak van de verhuizing is voor mij het reistijdverlies.”
Van Turnhout vervolgt: ,,Dat alles is echter niets vergeleken met de problemen die ik om me heen zie. Ik ken hier al zes mensen die na de reorganisatie van vorig jaar een huis hebbengekocht, omdat ze dachten oké te zitten. En wat zal het in de vele gezinnen betekenen, als er één van de partners niet wil of niet kan verhuizen, omdat die zelf een baan heeft. Met al dat soort problemen raakt het plezier in het werk wel eens zoek.”
Hoe zijn werk er straks precies uit ziet, weet Van Turnhout nog niet. Hij wil de intense samenwerking die hij met de TU heeft graag handhaven. ,,Wat je hebt, wil je niet weggooien. De vele links met de TU lijken me echter niet direct in gevaar. Ikzelf werk nu op verschillende terreinen samen met respectievelijk Scarlet, Van Bekkum en Spoormaker. De samenwerking met Delft moeten we proberen vol te houden. Wellicht kan ik daar een rol in spelen.”
ONDERNEMINGSRAAD TNO:
‘Onze mensen zien er het nut niet van in’
Figuur 2 Het TNO-complex aan de Schoemakerstraat
TNO Produktcentrum en TNO Kunststoffen en Rubber Instituut/Branchecentra, beide in Delft, vormen sinds begin van het jaar samen met TNO Metaalinstituut, gevestigd in Apeldoorn, een nieuwe eenheid met de naam TNO Industrie. De combinatie kan volgens de raad van bestuur van TNO beter als één geheel functioneren en vindt Eindhoven daarvoor de ideale plek.
Het is voor personeelsleden van TNO een tweede spanningsbron binnen ruim een jaar. Na de reorganisatie eind ’94 staat hen nu zo goed als zeker een verhuizing te wachten. Hoewel het laatste woord nog niet is gezegd – het wachten is op het advies van de ondernemingsraad -, lijkt vertrek van de twee onderdelen, waar 340 mensen werken, niet meer af te wenden. Het advies van de ondernemingsraad wordt volgens woordvoerder dr.ir. R. van de Leur half april verwacht.
Wat Van de Leur vooral dwarszit, is dat de achtergrond van de plannen niet goed is te begrijpen. ,,Er is niet alleen voorbijgegaan aan de gevolgen voor de mensen die hier werken, maar zeker voor het Kunststoffen en Rubber Instituut is het een onlogische stap. Er is hier een goede samenwerking met de TU en daarbij is de korte afstand van wezenlijk belang.”
Intussen is afstand wel een van de argumenten die de Raad van Bestuur gebruikt om aan te tonen dat verhuizing voordelig zal zijn. Het gaat dan om de afstand tot potentiële klanten, want die zouden in de regio Eindhoven talrijker zijn, omdat er meer industrie zit. Maar de afstand tot de klant is volgens Van de Leur niet van vitaal belang. ,,Twintig procent van onze opdrachtgevers zit in het buitenland, om een voorbeeld te geven. Ik ontken overigens niet de stelling dat er in de buurt van Eindhoven meer zogenaamde ‘maak’-industrie is, dat wil zeggen bedrijven die produkten maken. Maar de produktmakers zijn niet altijd de mensen die met vragen bij ons komen, dat zijn vaker de gebruikers van produkten.”
Ook veel industriële klanten komen nu uit de regio’s Rotterdam, Utrecht, Den Haag en Delft, zo blijkt uit een rapport dat Van de Leur en de zijnen hebben opgesteld. Van de Leur wil nog niet alle details daaruit geven: ,,Het is in ieder geval duidelijk dat we ook veel opdrachten uit de dienstverlening krijgen, zoals banken, gezondheidszorg en consumentenorganisaties. Daarnaast zijn ministeries grote opdrachtgevers.”
Het management van TNO wil voorlopig niet meer kwijt dan het persbericht van 12 maart, waarin melding werd gemaakt van het voorgenomen besluit tot verhuizing. Persvoorlichter Kingmans laat weten dat waarschijnlijk 23 april het definitieve besluit valt. ,,Maar dat kan nog worden uitgesteld, als er iets nader moet worden uitgezocht. Het besluit kan best veranderen, als de ondernemingsraad met goede argumenten komt. Van het rapport over klanten weet ik niets, maar in het persbericht staat dat vijftig procent van de ‘maak’-industrie in de regio Eindhoven is gevestigd. Dat lijkt mij toch wel iets zeggen.”
Of het rapport nog enige verandering in het besluit van de Raad van Bestuur zal brengen, is voor Van de Leur onduidelijk. ,,De raad zal in ieder geval met betere argumenten moeten komen om ons te overtuigen van het nut van een dergelijke drastischeingreep. Want naast genoemde zaken is het ook nog zo dat het verhuisplan meer dan honderd miljoen gulden kost.”
Dat betekent dat verhuizing zelfs met toegezegde EG-subsidie duurder uitkomt dan nieuwbouw in Delft. Maar waar het Van de Leur vooral om gaat, is ,,dat er veel mensen moeten verhuizen en hun leven overhoop moeten halen, zonder dat ze er het nut van inzien, terwijl tegelijkertijd dingen worden afgebroken. Als we het alleen zakelijk bekijken, zijn de relaties met de TUD daarbij niet onbelangrijk.”
KENNISSTAD DELFT:
‘Dit hoort in de slecht-nieuws-show’
Delft moet meer profijt trekken van de binnen zijn grenzen aanwezige kennis. Om die reden is de stichting Delft Kennisstad opgericht. Na een aarzelende start het project na drie jaar op gang te komen, aldus lid van de projektgroep ir. H. Buis, in het dagelijks leven directeur van bedrijf dat op maat gesneden elektronica ontwikkelt en produceert. Over het vertrek van de TNO-insituten zegt hij: ,,Wij proberen met z’n allen de kennis in de stad te houden en uit te breiden. Dan is het zuur als je plots een van de deelgenoten ziet vertrekken. Dit hoort thuis in de slecht-nieuws-show. Maar we kunnen er niets aan doen, we hebben er geen enkele invloed op. Het is wel jammer dat ook de gemeente zich niet sterk genoeg heeft weten te maken om dit te voorkomen.”
Buis vindt evenmin dat afstand tot de in de regio Eindhoven veelvuldiger aanwezige industrie een rol moet spelen bij het besluit. ,,Met dezelfde argumentatie kun je dan de faculteit Werktuigbouw van de TU naar Eindhoven overplaatsen; daar zitten inderdaad meer produktiebedrijven. Ik geloof helemaal niet dat honderd kilometer een verschil in functioneren kan uitmaken. In Duitsland en Engeland liggen alle steden verder van elkaar en daar is het blijkbaar geen enkel probleem. Nee, er zullen wel andere zaken meespelen. Er schijnt met Europese subsidies te zijn gezwaaid en de beslissing is vervolgens op sigarenniveau genomen. En dan kan volgens mij noch de gemeente Delft noch onze stichting Kennisstad Delft, noch TNO zelf, er nog iets aan doen.”
Twee TNO-instituten vertrekken vrijwel zeker uit Delft en dat zal gevolgen hebben voor samenwerkingsverbanden met de TU. Een aantal gedupeerden ziet het niet zo zwaar. ,,Jammer, maar niet alarmerend.” Kennisstad Delft likt zijn wonden.
Figuur 1 TNO: ,,Aan de overkant van de straat”
Jammer, problematisch, vervelend, onhandig, onlogisch, niets aan te doen. Dat zijn binnen TU-kringen de meest gehoorde reacties op het naderend vertrek uit Delft van de twee grote TNO-instituten TNO Produktcentrum (PrC) en TNO Kunststoffen, en Rubber Instituut/Branchecentra (KRI/BC).
Een goede buur is beter dan een verre vriend en een groot aantal samenwerkingsverbanden tussen de twee TNO-afdelingen en vele TU-faculteiten komen daarom op den duur onder druk te staan. De faculteiten Scheikundige Technologie en Materiaalkunde, Industrieel Ontwerpen en Lucht- en Ruimtevaarttechniek dienen daarbij – vanwege de vele banden met TNO – het meest op hun hoede te zijn.
Maar op de faculteiten is eerder sprake van berusting dan van paniek. Voor prof.ir. J. Spoormaker van Industrieel Ontwerpen is doemdenken uit den boze, al is hij zich bewust van mogelijk negatieve consequenties als de instituten plots niet meer aan de overkant van de straat liggen – maar de TU Eindhoven als buur krijgen. ,,Ik zie een gevaar dat firma’s als DSM en Philips, met wie we nu goede contacten hebben, op den duur ook hun toevlucht zoeken in Eindhoven. Maar we moeten in Delft het hoofd niet laten hangen en kijken wat verloren zou kunnen gaan. We moeten ons concentreren op onze sterke punten, zoals ons werk aan lichtgewichtconstructies en duurzaamheid van materialen.”
De personele samenwerking van de groep-Spoormaker met TNO is de afgelopen jaren al verminderd, want tot een paar jaar geleden werkte een TNO-man een dag in de week bij IO. Ook het aantal afstudeerprojecten dat samen met TNO werd opgezet, is momenteel niet erg groot. Wel is er volgens Spoormaker een heel gunstige en waardevolle begeleiding van TNO in een innovatiefgericht onderzoeksprogramma (IOP) dat ultraviolet-degradatie onderzoekt en inmiddels reeds toe is aan het derde project.
Een direct gevolg van de intensieve samenwerking heeft er volgens Spoormaker toe geleid dat de aanschaf van bepaalde machines is afgestemd op de bezittingen van de buurman. ,,Omdat een spuitgietmachine van 75 ton goed paste in de reeks die zij al hadden staan, hebben we daarvoor gekozen in plaats van een wat kleinere. Daarnaast maken we gezamenlijk gebruik van een spuitgietmachine van 200 ton, die we van Shell hebben gekregen en die we bij TNO hebben neergezet, omdat daar de expertise met deze apparatuur al aanwezig was.”
Verlies
Wat er van dit gemeenschappelijk gebruik van apparatuur terechtmoet komen is onduidelijk. Bij Scheikunde zijn de problemen zo mogelijk nog concreter, want er is geld mee gemoeid. Afgelopen jaar werd er samen met het Kunststoffen en Rubber Instituut een geavanceerde en drie ton kostende (‘atomic force/scanning tunneling’) microscoop aangeschaft.
Prof.dr. J.H.W de Wit vindt het TNO-vertrek een slechte zaak, maar meer voor Delft in het algemeen dan voor zijn vakgroep of voor de onderzoekschool materiaaltechnologie (MIDEG), waar hij wetenschappelijk directeur van is. ,,Wij doen hier uniek werk, omdat wij – in tegenstelling tot de andere universiteiten in de school – niet kijken naar eigenschappen van polymeren of metalen afzonderlijk, maar naar de combinatie van deze als geheel. Wij bestuderen de eigenschappen van een materiaal met coating, een benadering die de Total Performance Approach wordt genoemd. Met het oog hierop is bij een samengaan van TNO Metaalinstituut en TNO Kunststoffen en Rubber Instituut in Eindhoven de verkeerde plek. Het Metaalinstituut had eigenlijk hierheen moeten komen. Maar voor de toekomst van de onderzoekschool en ons deel daarin speelt de plek van TNO niet zo’n belangrijke rol.”
Net als De Wit benadrukt prof.dr.ir.A. Posthuma de Boer, hoogleraar polymeertechnologie bij Scheikunde, op persoonlijke titel te spreken: ,,Het lijkt mij een verlies voor de TU, want er worden zo minder gemakkelijk gezamenlijke projecten gestart. Wij zitten nu samen met TNO in een IOP van Economische Zaken en wisselen meetapparaten uit. De relatief gemakkelijke contacten worden na verhuizing zeker moeilijker. Voor TNO zelf denk ik dat het vertrek meer verlies dan winst zal opleveren. Enerzijds zal slechts een gedeelte van de bemanning meegaan en dat betekent een verlies aan intelligentie, anderzijds is er een geweldige kapitaalsvernietiging door de gebouwen leeg achter te laten.”
Ongemak
,,Jammer, maar niet alarmerend”, reageert collegevoorzitter De Voogd op het vertrek. ,,Voor de mensen die moeten verhuizen, is het even wennen, maar voor de samenwerking met de universiteit hier is het niet desastreus. Wellicht komen zelfs twee andere instituten van TNO op de campus; TNO Bouw vanuit Rijswijk naar een plek bij Civiele Techniek en het geologisch instituut van TNO uit Leiden. De laatste kan samenwerken met Mijnbouwkunde. Nee, we hebben geen toezeggingen, maar zijn erover in gesprek met de Raad van Bestuur van TNO.”
Hoe het moet met de door TNO en TU gezamenlijk gebruikte apparatuur, is volgens De Voogd een zaak van de betrokken faculteiten. Maar de samenwerking tussen TNO en TU beperkt zich niet tot gezamenlijke projecten of apparaatgebruik. Zo is TNO-medewerker prof.dr.ir. J. van Turnhout bij Scheikunde werkzaam als deeltijdhoogleraar. ,,Voor mij is de verhuizing in ieder geval onhandig. Nu kan ik mijn ene werkdag aan de TU effectief opdelen. Zo ga ik vanmiddag, tussen andere werkzaamheden door, even naar een colloquium. Dat zal in de toekomst niet meer kunnen. Een ander ongemak van de verhuizing is voor mij het reistijdverlies.”
Van Turnhout vervolgt: ,,Dat alles is echter niets vergeleken met de problemen die ik om me heen zie. Ik ken hier al zes mensen die na de reorganisatie van vorig jaar een huis hebbengekocht, omdat ze dachten oké te zitten. En wat zal het in de vele gezinnen betekenen, als er één van de partners niet wil of niet kan verhuizen, omdat die zelf een baan heeft. Met al dat soort problemen raakt het plezier in het werk wel eens zoek.”
Hoe zijn werk er straks precies uit ziet, weet Van Turnhout nog niet. Hij wil de intense samenwerking die hij met de TU heeft graag handhaven. ,,Wat je hebt, wil je niet weggooien. De vele links met de TU lijken me echter niet direct in gevaar. Ikzelf werk nu op verschillende terreinen samen met respectievelijk Scarlet, Van Bekkum en Spoormaker. De samenwerking met Delft moeten we proberen vol te houden. Wellicht kan ik daar een rol in spelen.”
ONDERNEMINGSRAAD TNO:
‘Onze mensen zien er het nut niet van in’
Figuur 2 Het TNO-complex aan de Schoemakerstraat
TNO Produktcentrum en TNO Kunststoffen en Rubber Instituut/Branchecentra, beide in Delft, vormen sinds begin van het jaar samen met TNO Metaalinstituut, gevestigd in Apeldoorn, een nieuwe eenheid met de naam TNO Industrie. De combinatie kan volgens de raad van bestuur van TNO beter als één geheel functioneren en vindt Eindhoven daarvoor de ideale plek.
Het is voor personeelsleden van TNO een tweede spanningsbron binnen ruim een jaar. Na de reorganisatie eind ’94 staat hen nu zo goed als zeker een verhuizing te wachten. Hoewel het laatste woord nog niet is gezegd – het wachten is op het advies van de ondernemingsraad -, lijkt vertrek van de twee onderdelen, waar 340 mensen werken, niet meer af te wenden. Het advies van de ondernemingsraad wordt volgens woordvoerder dr.ir. R. van de Leur half april verwacht.
Wat Van de Leur vooral dwarszit, is dat de achtergrond van de plannen niet goed is te begrijpen. ,,Er is niet alleen voorbijgegaan aan de gevolgen voor de mensen die hier werken, maar zeker voor het Kunststoffen en Rubber Instituut is het een onlogische stap. Er is hier een goede samenwerking met de TU en daarbij is de korte afstand van wezenlijk belang.”
Intussen is afstand wel een van de argumenten die de Raad van Bestuur gebruikt om aan te tonen dat verhuizing voordelig zal zijn. Het gaat dan om de afstand tot potentiële klanten, want die zouden in de regio Eindhoven talrijker zijn, omdat er meer industrie zit. Maar de afstand tot de klant is volgens Van de Leur niet van vitaal belang. ,,Twintig procent van onze opdrachtgevers zit in het buitenland, om een voorbeeld te geven. Ik ontken overigens niet de stelling dat er in de buurt van Eindhoven meer zogenaamde ‘maak’-industrie is, dat wil zeggen bedrijven die produkten maken. Maar de produktmakers zijn niet altijd de mensen die met vragen bij ons komen, dat zijn vaker de gebruikers van produkten.”
Ook veel industriële klanten komen nu uit de regio’s Rotterdam, Utrecht, Den Haag en Delft, zo blijkt uit een rapport dat Van de Leur en de zijnen hebben opgesteld. Van de Leur wil nog niet alle details daaruit geven: ,,Het is in ieder geval duidelijk dat we ook veel opdrachten uit de dienstverlening krijgen, zoals banken, gezondheidszorg en consumentenorganisaties. Daarnaast zijn ministeries grote opdrachtgevers.”
Het management van TNO wil voorlopig niet meer kwijt dan het persbericht van 12 maart, waarin melding werd gemaakt van het voorgenomen besluit tot verhuizing. Persvoorlichter Kingmans laat weten dat waarschijnlijk 23 april het definitieve besluit valt. ,,Maar dat kan nog worden uitgesteld, als er iets nader moet worden uitgezocht. Het besluit kan best veranderen, als de ondernemingsraad met goede argumenten komt. Van het rapport over klanten weet ik niets, maar in het persbericht staat dat vijftig procent van de ‘maak’-industrie in de regio Eindhoven is gevestigd. Dat lijkt mij toch wel iets zeggen.”
Of het rapport nog enige verandering in het besluit van de Raad van Bestuur zal brengen, is voor Van de Leur onduidelijk. ,,De raad zal in ieder geval met betere argumenten moeten komen om ons te overtuigen van het nut van een dergelijke drastischeingreep. Want naast genoemde zaken is het ook nog zo dat het verhuisplan meer dan honderd miljoen gulden kost.”
Dat betekent dat verhuizing zelfs met toegezegde EG-subsidie duurder uitkomt dan nieuwbouw in Delft. Maar waar het Van de Leur vooral om gaat, is ,,dat er veel mensen moeten verhuizen en hun leven overhoop moeten halen, zonder dat ze er het nut van inzien, terwijl tegelijkertijd dingen worden afgebroken. Als we het alleen zakelijk bekijken, zijn de relaties met de TUD daarbij niet onbelangrijk.”
KENNISSTAD DELFT:
‘Dit hoort in de slecht-nieuws-show’
Delft moet meer profijt trekken van de binnen zijn grenzen aanwezige kennis. Om die reden is de stichting Delft Kennisstad opgericht. Na een aarzelende start het project na drie jaar op gang te komen, aldus lid van de projektgroep ir. H. Buis, in het dagelijks leven directeur van bedrijf dat op maat gesneden elektronica ontwikkelt en produceert. Over het vertrek van de TNO-insituten zegt hij: ,,Wij proberen met z’n allen de kennis in de stad te houden en uit te breiden. Dan is het zuur als je plots een van de deelgenoten ziet vertrekken. Dit hoort thuis in de slecht-nieuws-show. Maar we kunnen er niets aan doen, we hebben er geen enkele invloed op. Het is wel jammer dat ook de gemeente zich niet sterk genoeg heeft weten te maken om dit te voorkomen.”
Buis vindt evenmin dat afstand tot de in de regio Eindhoven veelvuldiger aanwezige industrie een rol moet spelen bij het besluit. ,,Met dezelfde argumentatie kun je dan de faculteit Werktuigbouw van de TU naar Eindhoven overplaatsen; daar zitten inderdaad meer produktiebedrijven. Ik geloof helemaal niet dat honderd kilometer een verschil in functioneren kan uitmaken. In Duitsland en Engeland liggen alle steden verder van elkaar en daar is het blijkbaar geen enkel probleem. Nee, er zullen wel andere zaken meespelen. Er schijnt met Europese subsidies te zijn gezwaaid en de beslissing is vervolgens op sigarenniveau genomen. En dan kan volgens mij noch de gemeente Delft noch onze stichting Kennisstad Delft, noch TNO zelf, er nog iets aan doen.”
Comments are closed.