Campus

Intelligent gedrag zoekt analogie

Douglas Hofstadter werd in 1979 in één klap wereldberoemd – bij liefhebbers van kunstmatige intelligentie althans – door zijn boek ‘Gödel, Escher, Bach’.

Sindsdien heeft hij voortdurend op eigenzinnige wijze invulling gegeven aan het vakgebied, zo blijkt ook weer uit zijn nieuwste boek.

De fans hebben er tien jaar op moeten wachten, maar sinds een week of wat ligt er weer een vers boek van Douglas Hofstadter in de boekhandel, ‘Fluid concepts and creative analogies’. Net als zijn vorige boek, ‘Metamagical themas’, gaat het om een bundeling van artikelen die eerder elders verschenen. Het nadeel daarvan is dat het boek geen doorlopend verhaal vormt. Bovendien gaat het nogal diep op de zaken in, zodat het als inleiding op de materie ongeschikt is. Voor Hofstadters Nederlandse uitgever was dat reden om van een vertaling af te zien.

Niettemin doet het boek, waaraan ook leden van Hofstadters onderzoeksgroep aan de universiteit van Indiana meewerkten, goed verslag van het front van slim computergedrag. Hofstadter gelooft wel dat computers ‘intelligent’ gemaakt kunnen worden, maar wijst iedere suggestie dat dit binnenkort te gebeuren staat, als belachelijk van de hand. Hij wijdt zelfs een speciaal hoofdstuk aan het ontmaskeren van alle claims die op dat gebied de laatste jaren naar voren gebracht zijn.

Zelf zoekt Hofstadter intelligentie vooral in het vermogen verbanden te leggen en analogieën te vinden. Voor mensen zijn er bepaalde grenzen voor wat nog wel en wat niet meer vergelijkbaar is. Die grenzen zijn echter erg vaag. De vraag is of je een computer dergelijke vaagheid aan kunt leren. De traditionele kunstmatige intelligentie zou proberen het menselijke gedrag te vangen in regeltjes en die regeltjes vervolgens in te bouwen in een programma. Hofstadter pakt het anders aan. Hij gebruikt een mengeling van algemene regels en toeval.
Copycat

Wat die aanpak oplevert, laat zich het best uitleggen aan de hand van een voorbeeld, het programma Copycat, waar Hofstadter tijdens een bezoek aan Delft in 1992 al over sprak. Copycat houdt zich bezig met problemen als: wanneer ‘abc’ ‘abd’ wordt, wat wordt ‘ijk’ dan?

Voor deze taak beschikt het programma over drie modules. De eerste daarvan bevat een aantal algemene concepten, zoals ‘plaats in het alfabet’, ‘buurman in het alfabet’ en ‘middelste letter in het groepje’. De tweede module houdt de verbanden tussen de letters van het specifieke probleem bij. De derde module genereert uit de eerste voortdurend mogelijke verbanden en stuurt die in een willekeurige volgorde door naar de tweede. De tweede kijkt of hij met het aangereiktemateriaal wat kan en doet af en toe suggesties aan de derde module. Die derde module stuurt ze dan soms als suggestie terug naar de tweede. Dit klinkt omslachtig en ingewikkeld, en dat is het ook. Maar het werkt.

Als Copycat duizend keer de bovengenoemde opdracht krijgt, geeft het in 980 gevallen hetzelfde antwoord dat de meeste mensen geven: ‘ijl’. Verder zijn er negentien wise-guys die het op ‘ijd’ houden en één sufferd die ‘ijj’ zegt, maar in het laatste geval geeft Copycat zelf al aan te twijfelen aan de juistheid van dat antwoord. Als het ‘ijk’ uit de vraag vervangen wordt door ‘kji’, twijfelt Copycat tussen ‘kjh’, ‘kjj’ en ‘lji’, alle drie goed verdedigbare opties.

Erg indrukwekkend is dit resultaat natuurlijk niet en zodra het wat moeilijker wordt, haakt Copycat af, maar het idee is duidelijk. Het programma heeft alleen de beschikking over wat algemene concepten en weet daarmee concrete analogieën tot stand te brengen (Hofstadter zelf zegt zo onderhand ziek te worden van Copycat, zo vaak heeft hij het uitgelegd). Naast Copycat bevat het boek nog beschrijvingen van verschillende andere projecten, zoals Numbo, dat het spelletje ‘cijfers’ uit ‘cijfers en letters’ oplost, en Letter Spirit, dat gestyleerde letters (bijvoorbeeld het logo van de NOS) herkent.

Hofstadter beschrijft ze allemaal in zijn bekende nonchalante stijl. Toch heeft de lezer voortdurend het gevoel dat het boeiender en vooral compacter opgeschreven had kunnen worden. Hoewel de materie op zich interessant genoeg is, moet de conclusie dan ook luiden dat Hofstadter in ‘Fluid concepts and creative analogies’ niet op zijn best is.

D.R. Hofstadter, Fluid concepts and creative analogies. Basic Books, ISBN 0-465-05154-5, f. 55,–

Christian Jongeneel

Douglas Hofstadter werd in 1979 in één klap wereldberoemd – bij liefhebbers van kunstmatige intelligentie althans – door zijn boek ‘Gödel, Escher, Bach’. Sindsdien heeft hij voortdurend op eigenzinnige wijze invulling gegeven aan het vakgebied, zo blijkt ook weer uit zijn nieuwste boek.

De fans hebben er tien jaar op moeten wachten, maar sinds een week of wat ligt er weer een vers boek van Douglas Hofstadter in de boekhandel, ‘Fluid concepts and creative analogies’. Net als zijn vorige boek, ‘Metamagical themas’, gaat het om een bundeling van artikelen die eerder elders verschenen. Het nadeel daarvan is dat het boek geen doorlopend verhaal vormt. Bovendien gaat het nogal diep op de zaken in, zodat het als inleiding op de materie ongeschikt is. Voor Hofstadters Nederlandse uitgever was dat reden om van een vertaling af te zien.

Niettemin doet het boek, waaraan ook leden van Hofstadters onderzoeksgroep aan de universiteit van Indiana meewerkten, goed verslag van het front van slim computergedrag. Hofstadter gelooft wel dat computers ‘intelligent’ gemaakt kunnen worden, maar wijst iedere suggestie dat dit binnenkort te gebeuren staat, als belachelijk van de hand. Hij wijdt zelfs een speciaal hoofdstuk aan het ontmaskeren van alle claims die op dat gebied de laatste jaren naar voren gebracht zijn.

Zelf zoekt Hofstadter intelligentie vooral in het vermogen verbanden te leggen en analogieën te vinden. Voor mensen zijn er bepaalde grenzen voor wat nog wel en wat niet meer vergelijkbaar is. Die grenzen zijn echter erg vaag. De vraag is of je een computer dergelijke vaagheid aan kunt leren. De traditionele kunstmatige intelligentie zou proberen het menselijke gedrag te vangen in regeltjes en die regeltjes vervolgens in te bouwen in een programma. Hofstadter pakt het anders aan. Hij gebruikt een mengeling van algemene regels en toeval.
Copycat

Wat die aanpak oplevert, laat zich het best uitleggen aan de hand van een voorbeeld, het programma Copycat, waar Hofstadter tijdens een bezoek aan Delft in 1992 al over sprak. Copycat houdt zich bezig met problemen als: wanneer ‘abc’ ‘abd’ wordt, wat wordt ‘ijk’ dan?

Voor deze taak beschikt het programma over drie modules. De eerste daarvan bevat een aantal algemene concepten, zoals ‘plaats in het alfabet’, ‘buurman in het alfabet’ en ‘middelste letter in het groepje’. De tweede module houdt de verbanden tussen de letters van het specifieke probleem bij. De derde module genereert uit de eerste voortdurend mogelijke verbanden en stuurt die in een willekeurige volgorde door naar de tweede. De tweede kijkt of hij met het aangereiktemateriaal wat kan en doet af en toe suggesties aan de derde module. Die derde module stuurt ze dan soms als suggestie terug naar de tweede. Dit klinkt omslachtig en ingewikkeld, en dat is het ook. Maar het werkt.

Als Copycat duizend keer de bovengenoemde opdracht krijgt, geeft het in 980 gevallen hetzelfde antwoord dat de meeste mensen geven: ‘ijl’. Verder zijn er negentien wise-guys die het op ‘ijd’ houden en één sufferd die ‘ijj’ zegt, maar in het laatste geval geeft Copycat zelf al aan te twijfelen aan de juistheid van dat antwoord. Als het ‘ijk’ uit de vraag vervangen wordt door ‘kji’, twijfelt Copycat tussen ‘kjh’, ‘kjj’ en ‘lji’, alle drie goed verdedigbare opties.

Erg indrukwekkend is dit resultaat natuurlijk niet en zodra het wat moeilijker wordt, haakt Copycat af, maar het idee is duidelijk. Het programma heeft alleen de beschikking over wat algemene concepten en weet daarmee concrete analogieën tot stand te brengen (Hofstadter zelf zegt zo onderhand ziek te worden van Copycat, zo vaak heeft hij het uitgelegd). Naast Copycat bevat het boek nog beschrijvingen van verschillende andere projecten, zoals Numbo, dat het spelletje ‘cijfers’ uit ‘cijfers en letters’ oplost, en Letter Spirit, dat gestyleerde letters (bijvoorbeeld het logo van de NOS) herkent.

Hofstadter beschrijft ze allemaal in zijn bekende nonchalante stijl. Toch heeft de lezer voortdurend het gevoel dat het boeiender en vooral compacter opgeschreven had kunnen worden. Hoewel de materie op zich interessant genoeg is, moet de conclusie dan ook luiden dat Hofstadter in ‘Fluid concepts and creative analogies’ niet op zijn best is.

D.R. Hofstadter, Fluid concepts and creative analogies. Basic Books, ISBN 0-465-05154-5, f. 55,–

Christian Jongeneel

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.