Met leedvermaak las ik in de Delta van 12 november dat het cvb besloten had de uniforme jaarindeling volgens het quintalen-systeem niet door te laten gaan, ‘Leed’ omdat dit cvb hiermee niet direct een bewijs van competentie heeft geleverd, ‘vermaak’ omdat mijn voorspelling toch nog is uitgekomen.
De voorspelling namelijk dat dit cvb, na het opdoeken van de universiteitsraad (UR), het besluit van die UR voor de indeling van het academisch jaar in vijf perioden niet zou uitvoeren.
Om de kwaliteit van dit cvb-besluit te wegen is het goed in herinnering te roepen wat hier allemaal aan vooraf is gegaan. In augustus 1995 (misschien was het ook wel 1994) nam de UR het besluit om de jaarindeling voor alle faculteiten te baseren op een indeling in vijf periodes. Dat besluit werd niet zomaar genomen: twee commissies van deskundigen waren er aan voorafgegaan, maar die hadden alleen maar verdeelde adviezen opgeleverd.
Iedereen was het er over eens dat een uniforme jaarindeling goed zou zijn. Maar daarmee hield de overeenstemming op, want vervolgens ging eenieder zijn/haar eigen systeem als veruit het beste aanprijzen. Twee hoofdstromen waren daarbij te onderscheiden: een indeling in vier periodes en een indeling in vijf periodes.
Het curieuze feit deed zich daarbij voor dat, alhoewel de Hogeschoolraad in een nog veel grijzer verleden had besloten tot een indeling in vier periodes, nog slechts de helft van de toenmalige faculteiten zich hieraan stoorde. De overige hadden merendeels indelingen in vijf periodes opgezet (het cvb keek hierbij toe en deed niets). De felste voorstanders van een echte uniforme jaarindeling waren de studenten en de toenmalige (service)-faculteit TWI. De studenten om in de studentenhuizen en complexen enige synchroniteit te krijgen met betrokking tot studeren en feesten, de faculteit TWI omdat het voor de docenten niet bij te sloffen was.
De studenten hebben zich toen uitgesloofd om de verschillende mogelijkheden te analyseren en elders na te gaan wat de voor en nadelen waren. Niemand kon een duidelijk voor- of nadeel noemen van de belangrijkste alternatieven (vier of vijf periodes). Wel bleek er een lichte voorkeur voor een indeling in vijf periodes. Welk besluit er ook zou worden genomen, er was slechts één zekerheid: de helft van de faculteiten zou ontevreden zijn.
Ook het nu weer opgeviste argument van (a)synchroniteit met het buitenland is toen al als ondeugdelijk terzijde geschoven. Wil je synchroon met het buitenland lopen, dan moet je ook het begin van het academisch jaar in oktober leggen en vervolgens je vacanties aanpassen aan per land verschillende regelingen. Het argument van overladen programma’s is nieuw, maar dat heeft dan ook niets te maken met een jaarindeling.
Opvallend bij de hele discussie toendertijd was het volstrekte zwijgen van het cvb; het liet duidelijk de UR de kastanjes uit het vuur halen. Van een veranderd inzicht bij dit college kandan ook geen sprake zijn. Vermoedelijk hebben we gewoon te maken met een veranderde lobby of lobby-gevoeligheid en dat is bij dit college weer niets nieuws.
Daarbij is het voor een ‘slagvaardig bestuur’ wel wat lang om ruim drie jaar nodig te hebben voor zo’n besluit. Om de woorden van de voorzitter van het cvb te parafraseren: deze universiteit verdient zo’n bestuur niet. Een troost voor de faculteiten die nu het korte rietje trokken: het cvb heeft nooit enige werkelijke interesse getoond in de uniforme jaarindeling en de handhaving daarvan nooit meer dan lippendienst bewezen.
Jaap Klooster, voormalig voorzitter O&O-commissie van UR
,
Met leedvermaak las ik in de Delta van 12 november dat het cvb besloten had de uniforme jaarindeling volgens het quintalen-systeem niet door te laten gaan, ‘Leed’ omdat dit cvb hiermee niet direct een bewijs van competentie heeft geleverd, ‘vermaak’ omdat mijn voorspelling toch nog is uitgekomen. De voorspelling namelijk dat dit cvb, na het opdoeken van de universiteitsraad (UR), het besluit van die UR voor de indeling van het academisch jaar in vijf perioden niet zou uitvoeren.
Om de kwaliteit van dit cvb-besluit te wegen is het goed in herinnering te roepen wat hier allemaal aan vooraf is gegaan. In augustus 1995 (misschien was het ook wel 1994) nam de UR het besluit om de jaarindeling voor alle faculteiten te baseren op een indeling in vijf periodes. Dat besluit werd niet zomaar genomen: twee commissies van deskundigen waren er aan voorafgegaan, maar die hadden alleen maar verdeelde adviezen opgeleverd.
Iedereen was het er over eens dat een uniforme jaarindeling goed zou zijn. Maar daarmee hield de overeenstemming op, want vervolgens ging eenieder zijn/haar eigen systeem als veruit het beste aanprijzen. Twee hoofdstromen waren daarbij te onderscheiden: een indeling in vier periodes en een indeling in vijf periodes.
Het curieuze feit deed zich daarbij voor dat, alhoewel de Hogeschoolraad in een nog veel grijzer verleden had besloten tot een indeling in vier periodes, nog slechts de helft van de toenmalige faculteiten zich hieraan stoorde. De overige hadden merendeels indelingen in vijf periodes opgezet (het cvb keek hierbij toe en deed niets). De felste voorstanders van een echte uniforme jaarindeling waren de studenten en de toenmalige (service)-faculteit TWI. De studenten om in de studentenhuizen en complexen enige synchroniteit te krijgen met betrokking tot studeren en feesten, de faculteit TWI omdat het voor de docenten niet bij te sloffen was.
De studenten hebben zich toen uitgesloofd om de verschillende mogelijkheden te analyseren en elders na te gaan wat de voor en nadelen waren. Niemand kon een duidelijk voor- of nadeel noemen van de belangrijkste alternatieven (vier of vijf periodes). Wel bleek er een lichte voorkeur voor een indeling in vijf periodes. Welk besluit er ook zou worden genomen, er was slechts één zekerheid: de helft van de faculteiten zou ontevreden zijn.
Ook het nu weer opgeviste argument van (a)synchroniteit met het buitenland is toen al als ondeugdelijk terzijde geschoven. Wil je synchroon met het buitenland lopen, dan moet je ook het begin van het academisch jaar in oktober leggen en vervolgens je vacanties aanpassen aan per land verschillende regelingen. Het argument van overladen programma’s is nieuw, maar dat heeft dan ook niets te maken met een jaarindeling.
Opvallend bij de hele discussie toendertijd was het volstrekte zwijgen van het cvb; het liet duidelijk de UR de kastanjes uit het vuur halen. Van een veranderd inzicht bij dit college kandan ook geen sprake zijn. Vermoedelijk hebben we gewoon te maken met een veranderde lobby of lobby-gevoeligheid en dat is bij dit college weer niets nieuws.
Daarbij is het voor een ‘slagvaardig bestuur’ wel wat lang om ruim drie jaar nodig te hebben voor zo’n besluit. Om de woorden van de voorzitter van het cvb te parafraseren: deze universiteit verdient zo’n bestuur niet. Een troost voor de faculteiten die nu het korte rietje trokken: het cvb heeft nooit enige werkelijke interesse getoond in de uniforme jaarindeling en de handhaving daarvan nooit meer dan lippendienst bewezen.
Jaap Klooster, voormalig voorzitter O&O-commissie van UR
Met leedvermaak las ik in de Delta van 12 november dat het cvb besloten had de uniforme jaarindeling volgens het quintalen-systeem niet door te laten gaan, ‘Leed’ omdat dit cvb hiermee niet direct een bewijs van competentie heeft geleverd, ‘vermaak’ omdat mijn voorspelling toch nog is uitgekomen. De voorspelling namelijk dat dit cvb, na het opdoeken van de universiteitsraad (UR), het besluit van die UR voor de indeling van het academisch jaar in vijf perioden niet zou uitvoeren.
Om de kwaliteit van dit cvb-besluit te wegen is het goed in herinnering te roepen wat hier allemaal aan vooraf is gegaan. In augustus 1995 (misschien was het ook wel 1994) nam de UR het besluit om de jaarindeling voor alle faculteiten te baseren op een indeling in vijf periodes. Dat besluit werd niet zomaar genomen: twee commissies van deskundigen waren er aan voorafgegaan, maar die hadden alleen maar verdeelde adviezen opgeleverd.
Iedereen was het er over eens dat een uniforme jaarindeling goed zou zijn. Maar daarmee hield de overeenstemming op, want vervolgens ging eenieder zijn/haar eigen systeem als veruit het beste aanprijzen. Twee hoofdstromen waren daarbij te onderscheiden: een indeling in vier periodes en een indeling in vijf periodes.
Het curieuze feit deed zich daarbij voor dat, alhoewel de Hogeschoolraad in een nog veel grijzer verleden had besloten tot een indeling in vier periodes, nog slechts de helft van de toenmalige faculteiten zich hieraan stoorde. De overige hadden merendeels indelingen in vijf periodes opgezet (het cvb keek hierbij toe en deed niets). De felste voorstanders van een echte uniforme jaarindeling waren de studenten en de toenmalige (service)-faculteit TWI. De studenten om in de studentenhuizen en complexen enige synchroniteit te krijgen met betrokking tot studeren en feesten, de faculteit TWI omdat het voor de docenten niet bij te sloffen was.
De studenten hebben zich toen uitgesloofd om de verschillende mogelijkheden te analyseren en elders na te gaan wat de voor en nadelen waren. Niemand kon een duidelijk voor- of nadeel noemen van de belangrijkste alternatieven (vier of vijf periodes). Wel bleek er een lichte voorkeur voor een indeling in vijf periodes. Welk besluit er ook zou worden genomen, er was slechts één zekerheid: de helft van de faculteiten zou ontevreden zijn.
Ook het nu weer opgeviste argument van (a)synchroniteit met het buitenland is toen al als ondeugdelijk terzijde geschoven. Wil je synchroon met het buitenland lopen, dan moet je ook het begin van het academisch jaar in oktober leggen en vervolgens je vacanties aanpassen aan per land verschillende regelingen. Het argument van overladen programma’s is nieuw, maar dat heeft dan ook niets te maken met een jaarindeling.
Opvallend bij de hele discussie toendertijd was het volstrekte zwijgen van het cvb; het liet duidelijk de UR de kastanjes uit het vuur halen. Van een veranderd inzicht bij dit college kandan ook geen sprake zijn. Vermoedelijk hebben we gewoon te maken met een veranderde lobby of lobby-gevoeligheid en dat is bij dit college weer niets nieuws.
Daarbij is het voor een ‘slagvaardig bestuur’ wel wat lang om ruim drie jaar nodig te hebben voor zo’n besluit. Om de woorden van de voorzitter van het cvb te parafraseren: deze universiteit verdient zo’n bestuur niet. Een troost voor de faculteiten die nu het korte rietje trokken: het cvb heeft nooit enige werkelijke interesse getoond in de uniforme jaarindeling en de handhaving daarvan nooit meer dan lippendienst bewezen.
Jaap Klooster, voormalig voorzitter O&O-commissie van UR

Comments are closed.