Opinie

Hemelwater

Achttienhonderd kilometer fietsen deze vakantie. Met z’n drieën door Nederland, Duitsland, Denemarken en Zweden. Een prachtige reis met maar een echte tegenslag. Maar die duurt dan wel de hele vakantie: de slechtste zomer in veertig jaar.

Achttienhonderd kilometer fietsen deze vakantie. Met z’n drieën door Nederland, Duitsland, Denemarken en Zweden. Een prachtige reis met maar een echte tegenslag. Maar die duurt dan wel de hele vakantie: de slechtste zomer in veertig jaar.

Wiel aan land zettend in Het Beloofde Land merken we dat het weer inderdaad is omgeslagen. Van gewoon slecht naar fenomenaal slecht. It’s pissing it down, zoals de Engelsen zeggen. We overwegen een ark te bouwen en de dieren te gaan verzamelen. Onze kaart is zo grof dat er geen fietspaden op staan. We verdwalen in nieuwbouwwijken en industrieterreinen. Het lijkt of we opgesloten zitten in een spookstad. Niemand op straat en waar we ook gaan, we komen er maar niet uit.

We geraken uiteindelijk buiten de stadsgrenzen maar het wordt er niet beter op. We draaien doelloze rondjes op het platteland van de Zweedse westkust. We hebben geen flauw benul waar we zijn. De weg zigzagt door het landschap. Telkens wanneer we denken dat we in de goede richting gaan, buigt de weg weer af en gaan we in tegenovergestelde richting verder. Waar we ook heen fietsen, de wind hebben we altijd tegen. Asfaltwegen worden zandpaden, zandpaden worden weilanden. We moeten door modderpoelen waar zelfs een tractor moeite mee zou hebben. Het hagelt nu en het is twaalf graden. Achter onze rug pakken gitzwarte wolken zich samen. We buigen onze hoofden dieper over het stuur en proberen vertwijfeld harder te fietsen.

Op dat moment ontploft mijn achterband. Slippend en glijdend kom ik tot stilstand. Grote schade: de buitenband is gescheurd. Een reserve hebben we niet bij ons. We kijken elkaar aan. Water sijpelt in mijn nek, ik ben verkleumd van de kou en achter ons nadert een onweer van jewelste. Ik speel met de gedachte me manmoedig op te offeren (ga maar verder zonder mij. Ik ben slechts een blok aan jullie been. Vertel mijn vrouw en kinderen dat ik van ze houd). Maar ik heb geen vrouw en kinderen, dus besluit een van ons door te rijden en een fietsenwinkel te zoeken. Ik en de derde reisgezel blijven achter bij mijn fiets en wachten mismoedig af.

Na tien minuten nadert een klein autootje. Hij stopt. Onze reisgenoot stapt uit. Hij kijkt bijna verontschuldigend. ,,Ik geloof dat ik de aardigste mens van de wereld ben tegengekomen.” Ze heet Linda en ze is Zweeds en daarbij is ze ook nog eens onze reddende engel. Ze nodigt ons plompverloren uit om bij haar ouders thuis te komen eten, te drinken, te douchen, onze kleren te laten drogen en er te overnachten. Verder zal ze eerst even naar de dichtstbijzijnde stad rijden om een nieuwe buitenband te kopen zodat mijn fiets gerepareerd kan worden en, nee protesteren heeft geen zin, zo gaat het gewoon gebeuren.

Twee uur later zitten we warm en schoon bij haar thuis op de bank. De geur van eten komt uit de keuken. We drinken whiskyen overpeinzen de gebeurtenissen. Linda komt binnen met wat ansichtkaarten, ‘zodat jullie de groeten thuis kunnen doen’. We kijken naar de voorkant om te zien waar we eigenlijk zijn. We schudden ons hoofd, we hadden het kunnen weten: dit plaatsje heet Angelholm. Het huis van de engel.

Achttienhonderd kilometer fietsen deze vakantie. Met z’n drieën door Nederland, Duitsland, Denemarken en Zweden. Een prachtige reis met maar een echte tegenslag. Maar die duurt dan wel de hele vakantie: de slechtste zomer in veertig jaar.

Wiel aan land zettend in Het Beloofde Land merken we dat het weer inderdaad is omgeslagen. Van gewoon slecht naar fenomenaal slecht. It’s pissing it down, zoals de Engelsen zeggen. We overwegen een ark te bouwen en de dieren te gaan verzamelen. Onze kaart is zo grof dat er geen fietspaden op staan. We verdwalen in nieuwbouwwijken en industrieterreinen. Het lijkt of we opgesloten zitten in een spookstad. Niemand op straat en waar we ook gaan, we komen er maar niet uit.

We geraken uiteindelijk buiten de stadsgrenzen maar het wordt er niet beter op. We draaien doelloze rondjes op het platteland van de Zweedse westkust. We hebben geen flauw benul waar we zijn. De weg zigzagt door het landschap. Telkens wanneer we denken dat we in de goede richting gaan, buigt de weg weer af en gaan we in tegenovergestelde richting verder. Waar we ook heen fietsen, de wind hebben we altijd tegen. Asfaltwegen worden zandpaden, zandpaden worden weilanden. We moeten door modderpoelen waar zelfs een tractor moeite mee zou hebben. Het hagelt nu en het is twaalf graden. Achter onze rug pakken gitzwarte wolken zich samen. We buigen onze hoofden dieper over het stuur en proberen vertwijfeld harder te fietsen.

Op dat moment ontploft mijn achterband. Slippend en glijdend kom ik tot stilstand. Grote schade: de buitenband is gescheurd. Een reserve hebben we niet bij ons. We kijken elkaar aan. Water sijpelt in mijn nek, ik ben verkleumd van de kou en achter ons nadert een onweer van jewelste. Ik speel met de gedachte me manmoedig op te offeren (ga maar verder zonder mij. Ik ben slechts een blok aan jullie been. Vertel mijn vrouw en kinderen dat ik van ze houd). Maar ik heb geen vrouw en kinderen, dus besluit een van ons door te rijden en een fietsenwinkel te zoeken. Ik en de derde reisgezel blijven achter bij mijn fiets en wachten mismoedig af.

Na tien minuten nadert een klein autootje. Hij stopt. Onze reisgenoot stapt uit. Hij kijkt bijna verontschuldigend. ,,Ik geloof dat ik de aardigste mens van de wereld ben tegengekomen.” Ze heet Linda en ze is Zweeds en daarbij is ze ook nog eens onze reddende engel. Ze nodigt ons plompverloren uit om bij haar ouders thuis te komen eten, te drinken, te douchen, onze kleren te laten drogen en er te overnachten. Verder zal ze eerst even naar de dichtstbijzijnde stad rijden om een nieuwe buitenband te kopen zodat mijn fiets gerepareerd kan worden en, nee protesteren heeft geen zin, zo gaat het gewoon gebeuren.

Twee uur later zitten we warm en schoon bij haar thuis op de bank. De geur van eten komt uit de keuken. We drinken whiskyen overpeinzen de gebeurtenissen. Linda komt binnen met wat ansichtkaarten, ‘zodat jullie de groeten thuis kunnen doen’. We kijken naar de voorkant om te zien waar we eigenlijk zijn. We schudden ons hoofd, we hadden het kunnen weten: dit plaatsje heet Angelholm. Het huis van de engel.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.