De klacht dat Nederland geregeerd wordt door bureaucraten is een veelgehoorde. Maar na een korte studieperiode in Chicago weet ik wel beter. In Amerika is alles een graadje erger. Ik kwam als toerist het land binnen en wilde ter plekke een visum regelen. Verassing 1: ik moet naar Canada.
Eindeloze telefonades met alle denkbare immigration-instanties. Slechts bij hoge uitzondering krijg ik een mens van vlees en bloed aan de lijn. En dat slechts om te benadrukken dat ik zo rekbaar moet zijn als Stimorol. Of ik mijn visum misschien wil afhalen op het consulaat in Montreal. Chicago-Montreal is een slordige vijftienhonderd kilometer. Alsof je je OV-kaart moet ophalen bij het postkantoor van Madrid. Maar het kan erger. De operator heeft namelijk ook nog Vancouver in de aanbieding. Ongeveer de afstand Amsterdam – Istanbul.
–That’s ridiculous, roep ik verontwaardigd.
–Sir, if you want to work the system, you’ve got to be flexible.
–From Chicago to Vancouver, that’s pretty damn flexible.
–That’s right, sir.
Helemaal flexibel reis ik naar Montreal. Ik hoef alleen mezelf, en niet ook nog een vrouw en vier kinderen, door de machinerie te slepen. Relatief simpel.
Loket 1. Betalen visumaanvraag. Twintig dollar. Gepast. Een Nigeriaan schuift een biljet van honderd dollar over de tafel. Het wordt resoluut teruggeschoven. Na wat heen en weer geschuif stapt hij uit de rij en sluit vertwijfeld weer achter aan. Doorgedraaid. Ik schuif mijn zorgvuldig bewaarde biljet van twintig dollar onder het glas door. De kassa rinkelt.
Loket 2. Controle van essentiële documenten. Nerveus geritsel, veel onbegrip over en weer. Vóór mij staat een Engels echtpaar waarvan de kinderschare bestaat uit koters van eerdere huwelijken van beide echtelieden alsmede uit hun gezamelijke kroost. Ze worden bijna kleurenblind van alle formulieren die ze moeten invullen. Mijn formulieren zijn allemaal al ingevuld. Brieven van de universiteit, de bank en mijn ouders (dat ze erg van me houden en ik ook van hun). Ze worden bekeken, betast, tegen het licht gehouden, gewogen, besnuffeld en gelikt. Een hoofdknik zegt me dat ik door mag.
Loket 3. Hier zit de Big Kahoona, de vice-consul. Hij groet me joviaal. Dat valt mee. Even tevoren had hij met barse stem een Zuid-Afrikaan terug naar Kaapstad gestuurd. Hij stelt wat eenvoudige vragen, kijkt vluchtig naar de paperassen maar net als hij de stempel heft vernauwen zijn ogen zich tot spleetjes. Hij vraagt wanneer ik ben begonnen met mijn colleges. Vier weken geleden, antwoord ik hem. Toonloos zegt hij: ,,You could be in trouble. Big trouble. Let me make a phone call.” Hij beent weg. Ik ben nu zo flexibel dat mijn knieën van rubber zijn. Hij komt terug van de telefoon. Pokerface. Hij pakt een bloknootje en begint te schrijven. ‘Dit is mis’, denk ik, als ik al iets denk. ,,Read this note. Don’t read it out loud. Nod if you understand.” De letters dansen op het papier. Met enige moeite zie ik wat er staat: ‘Technically you violated the law. You will be in trouble forthe rest of your life if I do not ignore that.’ Ik schuif het briefje terug en knik. In een bananenrepubliek zou je nu met dollarbiljetten kunnen goochelen. Hier niet.
De vice-consul kijkt me strak aan, zijn hand op het briefje. Ik doe niets; slik niet, adem niet, knipper niet met mijn ogen. Dan zegt hij: ,,Oh, well”, verfrommelt het briefje en gooit het in de prullenbak. Twee stempels later verlaat ik met een visum in mijn hand het pand.
Eindeloze telefonades met alle denkbare immigration-instanties. Slechts bij hoge uitzondering krijg ik een mens van vlees en bloed aan de lijn. En dat slechts om te benadrukken dat ik zo rekbaar moet zijn als Stimorol. Of ik mijn visum misschien wil afhalen op het consulaat in Montreal. Chicago-Montreal is een slordige vijftienhonderd kilometer. Alsof je je OV-kaart moet ophalen bij het postkantoor van Madrid. Maar het kan erger. De operator heeft namelijk ook nog Vancouver in de aanbieding. Ongeveer de afstand Amsterdam – Istanbul.
–That’s ridiculous, roep ik verontwaardigd.
–Sir, if you want to work the system, you’ve got to be flexible.
–From Chicago to Vancouver, that’s pretty damn flexible.
–That’s right, sir.
Helemaal flexibel reis ik naar Montreal. Ik hoef alleen mezelf, en niet ook nog een vrouw en vier kinderen, door de machinerie te slepen. Relatief simpel.
Loket 1. Betalen visumaanvraag. Twintig dollar. Gepast. Een Nigeriaan schuift een biljet van honderd dollar over de tafel. Het wordt resoluut teruggeschoven. Na wat heen en weer geschuif stapt hij uit de rij en sluit vertwijfeld weer achter aan. Doorgedraaid. Ik schuif mijn zorgvuldig bewaarde biljet van twintig dollar onder het glas door. De kassa rinkelt.
Loket 2. Controle van essentiële documenten. Nerveus geritsel, veel onbegrip over en weer. Vóór mij staat een Engels echtpaar waarvan de kinderschare bestaat uit koters van eerdere huwelijken van beide echtelieden alsmede uit hun gezamelijke kroost. Ze worden bijna kleurenblind van alle formulieren die ze moeten invullen. Mijn formulieren zijn allemaal al ingevuld. Brieven van de universiteit, de bank en mijn ouders (dat ze erg van me houden en ik ook van hun). Ze worden bekeken, betast, tegen het licht gehouden, gewogen, besnuffeld en gelikt. Een hoofdknik zegt me dat ik door mag.
Loket 3. Hier zit de Big Kahoona, de vice-consul. Hij groet me joviaal. Dat valt mee. Even tevoren had hij met barse stem een Zuid-Afrikaan terug naar Kaapstad gestuurd. Hij stelt wat eenvoudige vragen, kijkt vluchtig naar de paperassen maar net als hij de stempel heft vernauwen zijn ogen zich tot spleetjes. Hij vraagt wanneer ik ben begonnen met mijn colleges. Vier weken geleden, antwoord ik hem. Toonloos zegt hij: ,,You could be in trouble. Big trouble. Let me make a phone call.” Hij beent weg. Ik ben nu zo flexibel dat mijn knieën van rubber zijn. Hij komt terug van de telefoon. Pokerface. Hij pakt een bloknootje en begint te schrijven. ‘Dit is mis’, denk ik, als ik al iets denk. ,,Read this note. Don’t read it out loud. Nod if you understand.” De letters dansen op het papier. Met enige moeite zie ik wat er staat: ‘Technically you violated the law. You will be in trouble forthe rest of your life if I do not ignore that.’ Ik schuif het briefje terug en knik. In een bananenrepubliek zou je nu met dollarbiljetten kunnen goochelen. Hier niet.
De vice-consul kijkt me strak aan, zijn hand op het briefje. Ik doe niets; slik niet, adem niet, knipper niet met mijn ogen. Dan zegt hij: ,,Oh, well”, verfrommelt het briefje en gooit het in de prullenbak. Twee stempels later verlaat ik met een visum in mijn hand het pand.

Comments are closed.