David van Woerkom (21, technische natuurkunde) geeft bijles in natuur- en wiskunde. Waar? Bij de scholier thuis, aan de keukentafel.
“Als je goed wilt blijven pokeren, dan moet je het bijhouden. Boeken lezen, handen bespreken. Ik had er steeds minder plezier in en kon het niet meer opbrengen. Op het einde gooide ik mijn muis total loss. Ik stopte ermee, ook al was het best lucratief. Later zag ik een oproep hangen van iemand die bijles wilde. Zo ben ik ermee begonnen. Nu geef ik ongeveer vier uur per week les.”
“Eigenlijk bereid ik me nooit voor. Ik laat iemand eerst een som maken, zorg dat hij de belangrijkste gegevens opschrijft. Daarna kijk ik waar het fout gaat en leg een methode uit om hem op te lossen. Soms is de universele manier te moeilijk en houd je die van de leraar aan. Je ziet trouwens heel gekke dingen die ze geleerd hebben. Een meisje uit 4vwo gebruikte nog een schuine deelstreep. Onbegrijpelijk, net als het niveau. Ik had een keer iemand die al vier uur per week op school bijles had gehad. Echt, het was niet te zien. De twee uren die ik erin stak, hadden al meer effect. Een andere scholier pakte zijn rekenmachine om zes keer één uit te rekenen. Was hij verbaasd dat er zes in het schermpje stond. Tja.”
“Jou is iets overgebracht en jij kunt dat weer doorgeven. Dat vind ik het mooie aan lesgeven. Oké, het is niet altijd even makkelijk. Ik ben natuurlijk erg enthousiast over de stof, maar een scholier mist dat bijna altijd. Daar moet je rekening mee houden. Soms gebruik ik een trucje. Eén meisje vond kleren bijvoorbeeld leuk. Gebruikte ik kledingstukken bij een rekensom, waardoor ze zich er beter iets bij kon voorstellen. Er kwam een moeder naar me toe die zei: ‘Wat ben jij een geduldig persoon, zeg.’ Ze had het blijkbaar zelf al opgegeven. Het zijn bijna altijd de ouders, die hun kinderen aanmelden. Tijdens de eindexamens in mei bijvoorbeeld. Je merkt dat die scholieren dan in een keer veel willen leren, proberen te redden wat er te redden valt, zeg maar. Dan merk je pas dat ze echt de basis missen.”
Bijbaan: Bijlesgever
Verdiensten: €15 per uur
Opvallend: Bijna alleen meisjes melden zich aan
Om de week krijgt het Reactorinstituut Delft (RID) plastic plaatjes met de post. “We krijgen er enkele tientallen per jaar”, vertelt dr. Menno Blaauw, hoofd facilities and services van het RID. Verzender is de Britse Atomic Weapons Entity (AWE). Sinds de reactor in Ascot is gesloten, vraagt de AWE de Delftenaren te kijken of er splijtstof op hun plaatjes zit.
Een koud kunstje voor de onderzoekers in het RID. “We schieten zo’n plaatje per buizenpost – in een pneumatische buis – de reactor in”, legt Blaauw uit. “Als hij na een paar minuten terugkomt en er zit een ster in het plaatje, dan zat er splijtstof op.”
Wie een atoombom wil maken, heeft splijtstof nodig. Dit is onder meer te winnen uit uranium. Het International Atomic Energy Agency (IAEA) van de Verenigde Naties wil graag weten wie zich met dit soort praktijken bezighoudt. Het zoekt op satellietbeelden naar installaties die nodig zijn om splijtstof te maken. “En het stuurt inspecteurs de hele wereld over om bij te houden wie uranium heeft en om monsters te nemen op verdachte plekken.”
“Iets meer dan een jaar geleden heeft Israël een plek in Syrië gebombardeerd. Syrië zou verdachte nucleaire activiteiten ondernemen”, vertelt Blaauw. “Je kunt op je vingers natellen dat de IAEA in de omgeving monsters heeft genomen.”
De inspecteurs nemen die monsters door met een papiertje langs een oppervlak te wrijven. Wat aan het papiertje blijft hangen, smeren ze op een polycarbonaat plaatje van twee bij acht centimeter. En dat sturen ze, in een plastic zakje, naar Delft.
Daar gaat het plaatje met zakje en al de reactor in, waar het in een paar minuten met heel veel neutronen wordt beschoten. “Als er splijtbaar materiaal op zit, dan botst er zeker wel een neutron tegenaan”, zegt Blaauw. Als dat gebeurt, splijten de atoomkernen in de splijtstofkorrel en vliegen weg. Dat gaat met zoveel kracht dat iedere halve atoomkern een kras achterlaat op het plastic.
Met het blote oog is de ster die zo ontstaat niet te zien. Daarvoor moet het plaatje onder de microscoop en dat onderzoek doen de Britse onderzoekers zelf.
Toch weten Blaauw en zijn collega’s soms of ze beet hebben. “De klant heeft ons gevraagd na de bestraling met gamma-spectrometrie te kijken welke stoffen in het monster zitten.” Ieder chemisch element geeft na bestraling een lichtsignaal in zijn eigen kleur. Vorige maand zagen de Delftse onderzoekers de kleur van plutonium.
Waar dat monster vandaan kwam, weet Blaauw niet. “We kunnen door de kranten te lezen alleen maar raden waar de monsters vandaan komen.” Het AWE vertelt hen niets. En volgens Blaauw doet het instituut ook blanco plaatjes of plaatjes waar ze zelf splijtstof op hebben gedaan tussen de echte monsters. “Zo kunnen ze het systeem testen.”
Als de plaatjes in Groot-Brittannië terugkomen, kunnen de onderzoekers uit het monster nog veel informatie krijgen. Uit de samenstelling leiden ze af waar de grondstoffen vandaan komen en welke eigenschappen de fabriek heeft waar het tot splijtstof is verwerkt. “En radioactieve stoffen vervallen tot dochterproducten. Aan de verhouding moeder- en dochterstoffen is te zien wanneer de splijtstof is gemaakt.”
In Delft is de opdracht geen aanleiding voor een nieuw onderzoeksgebied. “Dit is dienstverlening voor geld”, aldus Blaauw. Het bestralen van de monsters is een vrij simpele handeling. “En naar de gamma-spectometrie hebben we de afgelopen twintig jaar veel onderzoek gedaan. Dat is nu een kwestie van toepassen.” Toch werkt Blaauw graag mee aan het opsporen van splijtstof. “Het is fijn te weten dat we ons kleine steentje kunnen bijdragen aan de internationale veiligheid.”

Comments are closed.