Campus

Boekenbal

Na jaren smachtend wachten was het dit jaar eindelijk zover. Een meisjesdroom ging in vervulling: ik kreeg een uitnodiging voor het Boekenbal. Het Bal der Genodigden.

Toute Literair Nederland. Ik zag mijzelf in diepzinnig gesprek met de Groten der Nederlandse taal: Mulisch, Wolkers, Komrij. Door de zaal zwieren in de armen van Ronald Giphart, vertrouwelijk klessebessen met Heleen van Royen om met een gevuld balboekje en antwoord op vele vragen naar huis te keren.

Om het assepoestergevoel compleet te maken was ik niet uitgenodigd om mijn uitzonderlijke schrijfkunsten maar mocht ik mee als ‘kleedster’ van mijn peettante Marijke Boon, die die avond zou optreden.

Na haar optreden maakten wij ons op voor het bal. Ik trok mijn baljurk met roze linten aan en daaronder mijn zwart-witte cowboylaarzen. Dit leek mij een gepaste outfit. Gearmd betraden wij de balzaal. Wat we daar aantroffen was ronduit apart. Het had in ieder geval geen baljurk met roze linten aan en ook geen cowboylaarzen. Het leek eerder op een voor de gelegenheid afgestofte verzameling museumstukken die argwanend om zich heen keek, vastgeklampt aan een al even stoffig vrouwelijk exemplaar of een trapleuning.

Er is een type mens dat je liever niet uitnodigt op feestjes. De observant. Hij beschouwt de situatie vanaf de zijlijn, analyseert, oordeelt, maar neem nooit deel. Schrijvers behoren tot deze soort. En ze hadden er zin in. Iedereen stond elkaar vanuit een hoekje toe te kijken en trachtte daarbij intellectueel over te komen. Dat doe je zo: je zegt niets. Dan kun je ook niets stoms zeggen en denken mensen dat je ondertussen belangrijke gedachten hebt. Iedereen kent iedereen op het Boekenbal en iedereen doet of hij niemand kent. Behalve een paar, die hebben dan een geheime afspraak elkaar bij dit soort gelegenheden zeer enthousiast te begroeten.

Ik had met niemand deze afspraak en besloot me vol te gieten met champagne. Na zes glazen had ik nog niet de moed Mulisch naar de zin van het bestaan te vragen en besloot dat het met dit feestje niets meer zou worden.

Bij de uitgang werd ik plots op mijn schouder getikt. “Jij kom uit Delft”, zei iemand. Toch nog een fan! Verrast draaide ik mij om en keek in de door drank vertroebelde blik van een Delftse student. Even was ik bang dat ik op mijn bek geslagen zou worden. “Ik ken je van een huisfeest.” O. Hij had geprobeerd stiekem binnen te komen, maar was er zojuist uitgezet. Ah. Ik gaf hem mijn uitnodiging. En drukte hem op het hart iemand neer te slaan voor hij weg zou gaan. Dan hadden ze misschien weer iets om over te praten, binnen.

Anna Noyons

Na jaren smachtend wachten was het dit jaar eindelijk zover. Een meisjesdroom ging in vervulling: ik kreeg een uitnodiging voor het Boekenbal. Het Bal der Genodigden. Toute Literair Nederland. Ik zag mijzelf in diepzinnig gesprek met de Groten der Nederlandse taal: Mulisch, Wolkers, Komrij. Door de zaal zwieren in de armen van Ronald Giphart, vertrouwelijk klessebessen met Heleen van Royen om met een gevuld balboekje en antwoord op vele vragen naar huis te keren.

Om het assepoestergevoel compleet te maken was ik niet uitgenodigd om mijn uitzonderlijke schrijfkunsten maar mocht ik mee als ‘kleedster’ van mijn peettante Marijke Boon, die die avond zou optreden.

Na haar optreden maakten wij ons op voor het bal. Ik trok mijn baljurk met roze linten aan en daaronder mijn zwart-witte cowboylaarzen. Dit leek mij een gepaste outfit. Gearmd betraden wij de balzaal. Wat we daar aantroffen was ronduit apart. Het had in ieder geval geen baljurk met roze linten aan en ook geen cowboylaarzen. Het leek eerder op een voor de gelegenheid afgestofte verzameling museumstukken die argwanend om zich heen keek, vastgeklampt aan een al even stoffig vrouwelijk exemplaar of een trapleuning.

Er is een type mens dat je liever niet uitnodigt op feestjes. De observant. Hij beschouwt de situatie vanaf de zijlijn, analyseert, oordeelt, maar neem nooit deel. Schrijvers behoren tot deze soort. En ze hadden er zin in. Iedereen stond elkaar vanuit een hoekje toe te kijken en trachtte daarbij intellectueel over te komen. Dat doe je zo: je zegt niets. Dan kun je ook niets stoms zeggen en denken mensen dat je ondertussen belangrijke gedachten hebt. Iedereen kent iedereen op het Boekenbal en iedereen doet of hij niemand kent. Behalve een paar, die hebben dan een geheime afspraak elkaar bij dit soort gelegenheden zeer enthousiast te begroeten.

Ik had met niemand deze afspraak en besloot me vol te gieten met champagne. Na zes glazen had ik nog niet de moed Mulisch naar de zin van het bestaan te vragen en besloot dat het met dit feestje niets meer zou worden.

Bij de uitgang werd ik plots op mijn schouder getikt. “Jij kom uit Delft”, zei iemand. Toch nog een fan! Verrast draaide ik mij om en keek in de door drank vertroebelde blik van een Delftse student. Even was ik bang dat ik op mijn bek geslagen zou worden. “Ik ken je van een huisfeest.” O. Hij had geprobeerd stiekem binnen te komen, maar was er zojuist uitgezet. Ah. Ik gaf hem mijn uitnodiging. En drukte hem op het hart iemand neer te slaan voor hij weg zou gaan. Dan hadden ze misschien weer iets om over te praten, binnen.

Anna Noyons

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.