Zijn wij de Erasmusbrug mooier gaan vinden toen daar eenmaal het woord ‘zwaan’ aan was gehecht? Of registreert de taal alleen maar de ideeën die we toch al hadden? Het is het klassieke strijdpunt onder taalfilosofen: de relatie tussen taal en denken.
Volgens sommigen beïnvloedt de taal de manier waarop wij de werkelijkheid zien. Zo zouden wij beter het verschil herkennen tussen paars en violet dan sprekers van een taal die daar geen aparte woorden voor heeft. Karel van het Reve heeft dergelijke opvattingen eens bekritiseerd met de opmerking: ,,Het Nederlandse woord gezellig is onvertaalbaar. Daaruit volgt dat het nergens zo gezellig is als bij ons.”
Een soortgelijke vraag rijst bij geluiden die we horen. In onze kinderboeken zegt een koe ‘boe’ en een haan ‘kukeleku’, terwijl Engelse kinderen niet protesteren als hun wordt voorgehouden dat een koe ‘moe’ roept en een haan ‘cock-a-doodle-doo’. Hoesten doet iedereen anders, afhankelijk van de taal die men spreekt: van ‘uche uche’ tot ‘kof kof’ (cough cough). De wind maakt in elk land een ander geluid, van hoeoeh in Nederland tot foefoe in Duitsland. Fraaie voorbeelden daarvan zijn te vinden in de Ten Language Sound Dictionary (Idea Books, Amsterdam).
Aan dit soort zaken moest ik denken toen ik in het nieuwe Groene Boekje bladerde. Zoals er klanknabootsende woorden bestaan, hebben we ook vormnabootsende woorden. Letters hebben een vorm. Daar maken we dankbaar gebruik van in o-been, T-kruising, en V-snaar. Het gaat niet altijd op: A-bom, B-film, C-omroep, D-trein, H-bom, T-biljet, U-boot, x-as of Z-opleiding zeggen niets over de vorm. Dat is weer wel het geval met s-bocht, T-balk, T-shirt, U-profiel, V-teken en x-been.
Nu heb ik een werkkamer in een van de oudste gebouwen van de TU. De kamer heeft geen standaardafmetingen zoals in moderne kantoorgebouwen, je zou het eerder een pijpenla kunnen noemen. Sinds de invoering van de nieuwe spelling mag ik mij echter de trotse bewoner van een l-kamer noemen. Het Groene Boekje heeft in zijn onmetelijke wijsheid namelijk besloten dat een hoofdletter in dit woord geen pas geeft. En hoewel ik het met Karel van het Reve eens ben dat taal en werkelijkheid niet samenvallen, geeft het toch een heel ander gevoel.
Zijn wij de Erasmusbrug mooier gaan vinden toen daar eenmaal het woord ‘zwaan’ aan was gehecht? Of registreert de taal alleen maar de ideeën die we toch al hadden? Het is het klassieke strijdpunt onder taalfilosofen: de relatie tussen taal en denken. Volgens sommigen beïnvloedt de taal de manier waarop wij de werkelijkheid zien. Zo zouden wij beter het verschil herkennen tussen paars en violet dan sprekers van een taal die daar geen aparte woorden voor heeft. Karel van het Reve heeft dergelijke opvattingen eens bekritiseerd met de opmerking: ,,Het Nederlandse woord gezellig is onvertaalbaar. Daaruit volgt dat het nergens zo gezellig is als bij ons.”
Een soortgelijke vraag rijst bij geluiden die we horen. In onze kinderboeken zegt een koe ‘boe’ en een haan ‘kukeleku’, terwijl Engelse kinderen niet protesteren als hun wordt voorgehouden dat een koe ‘moe’ roept en een haan ‘cock-a-doodle-doo’. Hoesten doet iedereen anders, afhankelijk van de taal die men spreekt: van ‘uche uche’ tot ‘kof kof’ (cough cough). De wind maakt in elk land een ander geluid, van hoeoeh in Nederland tot foefoe in Duitsland. Fraaie voorbeelden daarvan zijn te vinden in de Ten Language Sound Dictionary (Idea Books, Amsterdam).
Aan dit soort zaken moest ik denken toen ik in het nieuwe Groene Boekje bladerde. Zoals er klanknabootsende woorden bestaan, hebben we ook vormnabootsende woorden. Letters hebben een vorm. Daar maken we dankbaar gebruik van in o-been, T-kruising, en V-snaar. Het gaat niet altijd op: A-bom, B-film, C-omroep, D-trein, H-bom, T-biljet, U-boot, x-as of Z-opleiding zeggen niets over de vorm. Dat is weer wel het geval met s-bocht, T-balk, T-shirt, U-profiel, V-teken en x-been.
Nu heb ik een werkkamer in een van de oudste gebouwen van de TU. De kamer heeft geen standaardafmetingen zoals in moderne kantoorgebouwen, je zou het eerder een pijpenla kunnen noemen. Sinds de invoering van de nieuwe spelling mag ik mij echter de trotse bewoner van een l-kamer noemen. Het Groene Boekje heeft in zijn onmetelijke wijsheid namelijk besloten dat een hoofdletter in dit woord geen pas geeft. En hoewel ik het met Karel van het Reve eens ben dat taal en werkelijkheid niet samenvallen, geeft het toch een heel ander gevoel.

Comments are closed.