Education

Opleidingsdirecteur moet geen cleane manager zijn

Het plan om per faculteit een zogenaamde opleidingsdirecteur aan te stellen, kan in hoofdlijnen rekenen op de steun van het college van dekanen. Maar vakgroepen, opleidingscommissies en portefeuillehouders onderwijs zullen daartoe bevoegheden en verantwoordelijkheden moeten afstaan.

Landje-pik lijkt dus onontkoombaar.

Het idee is weliswaar gelanceerd, maar de discussie blijft voorlopig beperkt binnen de muren van het college van dekanen. De dekanen zijn er nog niet uit. In de eerste reactie op het ‘tussenadvies’ van de commissie-AIKOW (Adviescommissie Interne Kwaliteitszorg voor het Onderwijs) onder leiding van prof.dr. G. Smets, blijken de dekanen nog met veel vragen te zitten over het profiel van de directeur, de inpassing van de functie in de huidige facultaire structuur en de sanctiemogelijkheden van deze nieuwe kapitein. Want om de directeur zijn werk goed te laten doen moeten hier en daar de paaltjes verzet.

Maar in grote lijnen hebben de dekanen instemmend gereageerd op de probleemanalyse en het voorstel van de commissie-Smets. De analyse luidt dat de organisatie rondom het onderwijs niet is meegegaan met het massaler worden van de universiteit, met als resultaat een onduidelijke organisatiestructuur. Voorts is de samenhang van het studieprogramma in veel gevallen resultaat van een onderhandelingsproces tussen vakgroepen, in plaats van dat het vorm krijgt vanuit een inhoudelijke visie.

Daarom moet elke faculteit een opleidingsdirecteur krijgen die verantwoordelijk is voor de uitvoering – en niet voor de inhoud – van het onderwijs, en die de bevoegdheid heeft in te grijpen als vak x niet goed aansluit op vak y, of als docent z slecht presteert.

Daarnaast bepleit de commissie de instelling van een zogenaamde Programma Adviesraad, die meedenkt over het inhoudelijk concept van de opleiding. Ten slotte moet er meer waardering voor onderwijsfuncties komen in het loopbaanbeleid dan tot dusver in Delft het geval was.
Conflict

Rector Wakker ‘sluit niet uit’ dat bepaalde faculteiten het idee snel zullen oppikken. ,,Bij anderen is misschien weer wat overtuigingskracht nodig.” Belangrijkste consequentie van het advies, dat in definitieve vorm dit voorjaar het college van bestuur moet bereiken, is wel dat de vakgroepen macht uit handen moeten geven aan een daartoe gemandateerde directeur. En dat idee breekt met de bijna-hegemonie van de vakgroepen.

De vakgroepen moeten daarom vooral vertrouwen hebben in die directeur; ze moeten hem of haar accepteren. ,,Die directeur moet geen cleane manager zijn”, zegt Wakker, ,,maar het liefst een gerenommeerde hoogleraar met een sterke hang naar onderwijs.” Maar of de directeur een manager, onderzoeker of onderwijsboer is, wel of geen hoogleraar moet zijn, wel ofniet lid moet zijn van de faculteitsraad en hoe zijn relatie tot de secretaris-beheerder is, dat is allemaal nog punt van bestudering.

,,Je komt ongetwijfeld in conflict met bestaande structuren”, licht Wakker toe. De opleidingsdirecteur zit immers in het vaarwater van de portefeuillehouder onderwijs. Wakker: ,,En zo staat die Programma Adviesraad weer op gespannen voet met de opleidingscommissies.” Is die raad dan wel nodig? Volgens de rector wel. ,,In een aantal gevallen zijn de lichamen er wel maar de procedure ontbreekt.”

Maar hoe verhouden deze nieuwe functies zich tot het streven naar minder overhead? Wakker zucht: ,,Die eeuwige afweging.” En vervolgt: ,,We kunnen een hoop voorkomen door niet alles bovenop bestaande structuren te bouwen. Het kan best zijn dat straks iets niet meer nodig is; én én is fout. En bevoegdheden in één persoon creëren is overall efficiënter.”

De dekanen zijn voor de helft door de bocht, maar houden een slag om de arm. Zij wensen dat ‘meerdere modellen’ mogelijk zijn; niet te dogmatisch doen, luidt het standpunt. Ook blijken ze weinig te voelen voor een onderwijshoogleraar als eindpunt in het carrièreperspectief van de docent, zodat die onderwijsprestaties nu eindelijk eens beter gewaardeerd worden. ,,Onderzoek is zo heerlijk te kwantificeren, maar onderwijs niet”, schetst Wakker het probleem. Maar, zegt hij, als die opleidingsdirecteur een persoon van gewicht is, kan die straks de docenten aanwijzen die voor een extra beloning in aanmerking komen.

Het wachten is nu op het eindadvies, waarna er volgens de commissie-Smets TU-wijd een discussie moet ontstaan over de ‘wenselijkheid’ van een opleidingsdirecteur en een Programma Adviesraad. Ergens deze zomer moet het draagvlak er zijn. (H.O.)

Henk Orsel


Rector Wakker: ,,Onderzoek is zo heerlijk te kwantificeren, maar onderwijs niet”

Het plan om per faculteit een zogenaamde opleidingsdirecteur aan te stellen, kan in hoofdlijnen rekenen op de steun van het college van dekanen. Maar vakgroepen, opleidingscommissies en portefeuillehouders onderwijs zullen daartoe bevoegheden en verantwoordelijkheden moeten afstaan. Landje-pik lijkt dus onontkoombaar.

Het idee is weliswaar gelanceerd, maar de discussie blijft voorlopig beperkt binnen de muren van het college van dekanen. De dekanen zijn er nog niet uit. In de eerste reactie op het ‘tussenadvies’ van de commissie-AIKOW (Adviescommissie Interne Kwaliteitszorg voor het Onderwijs) onder leiding van prof.dr. G. Smets, blijken de dekanen nog met veel vragen te zitten over het profiel van de directeur, de inpassing van de functie in de huidige facultaire structuur en de sanctiemogelijkheden van deze nieuwe kapitein. Want om de directeur zijn werk goed te laten doen moeten hier en daar de paaltjes verzet.

Maar in grote lijnen hebben de dekanen instemmend gereageerd op de probleemanalyse en het voorstel van de commissie-Smets. De analyse luidt dat de organisatie rondom het onderwijs niet is meegegaan met het massaler worden van de universiteit, met als resultaat een onduidelijke organisatiestructuur. Voorts is de samenhang van het studieprogramma in veel gevallen resultaat van een onderhandelingsproces tussen vakgroepen, in plaats van dat het vorm krijgt vanuit een inhoudelijke visie.

Daarom moet elke faculteit een opleidingsdirecteur krijgen die verantwoordelijk is voor de uitvoering – en niet voor de inhoud – van het onderwijs, en die de bevoegdheid heeft in te grijpen als vak x niet goed aansluit op vak y, of als docent z slecht presteert.

Daarnaast bepleit de commissie de instelling van een zogenaamde Programma Adviesraad, die meedenkt over het inhoudelijk concept van de opleiding. Ten slotte moet er meer waardering voor onderwijsfuncties komen in het loopbaanbeleid dan tot dusver in Delft het geval was.
Conflict

Rector Wakker ‘sluit niet uit’ dat bepaalde faculteiten het idee snel zullen oppikken. ,,Bij anderen is misschien weer wat overtuigingskracht nodig.” Belangrijkste consequentie van het advies, dat in definitieve vorm dit voorjaar het college van bestuur moet bereiken, is wel dat de vakgroepen macht uit handen moeten geven aan een daartoe gemandateerde directeur. En dat idee breekt met de bijna-hegemonie van de vakgroepen.

De vakgroepen moeten daarom vooral vertrouwen hebben in die directeur; ze moeten hem of haar accepteren. ,,Die directeur moet geen cleane manager zijn”, zegt Wakker, ,,maar het liefst een gerenommeerde hoogleraar met een sterke hang naar onderwijs.” Maar of de directeur een manager, onderzoeker of onderwijsboer is, wel of geen hoogleraar moet zijn, wel ofniet lid moet zijn van de faculteitsraad en hoe zijn relatie tot de secretaris-beheerder is, dat is allemaal nog punt van bestudering.

,,Je komt ongetwijfeld in conflict met bestaande structuren”, licht Wakker toe. De opleidingsdirecteur zit immers in het vaarwater van de portefeuillehouder onderwijs. Wakker: ,,En zo staat die Programma Adviesraad weer op gespannen voet met de opleidingscommissies.” Is die raad dan wel nodig? Volgens de rector wel. ,,In een aantal gevallen zijn de lichamen er wel maar de procedure ontbreekt.”

Maar hoe verhouden deze nieuwe functies zich tot het streven naar minder overhead? Wakker zucht: ,,Die eeuwige afweging.” En vervolgt: ,,We kunnen een hoop voorkomen door niet alles bovenop bestaande structuren te bouwen. Het kan best zijn dat straks iets niet meer nodig is; én én is fout. En bevoegdheden in één persoon creëren is overall efficiënter.”

De dekanen zijn voor de helft door de bocht, maar houden een slag om de arm. Zij wensen dat ‘meerdere modellen’ mogelijk zijn; niet te dogmatisch doen, luidt het standpunt. Ook blijken ze weinig te voelen voor een onderwijshoogleraar als eindpunt in het carrièreperspectief van de docent, zodat die onderwijsprestaties nu eindelijk eens beter gewaardeerd worden. ,,Onderzoek is zo heerlijk te kwantificeren, maar onderwijs niet”, schetst Wakker het probleem. Maar, zegt hij, als die opleidingsdirecteur een persoon van gewicht is, kan die straks de docenten aanwijzen die voor een extra beloning in aanmerking komen.

Het wachten is nu op het eindadvies, waarna er volgens de commissie-Smets TU-wijd een discussie moet ontstaan over de ‘wenselijkheid’ van een opleidingsdirecteur en een Programma Adviesraad. Ergens deze zomer moet het draagvlak er zijn. (H.O.)

Henk Orsel


Rector Wakker: ,,Onderzoek is zo heerlijk te kwantificeren, maar onderwijs niet”

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.