Education

Steeds meer af van de klassieke ambtenaar

Het oude rechtspositiereglement voor het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek (RWOO) heeft per 1 september plaats gemaakt voor de eerste cao voor de Nederlandse universiteiten.

br />

,,De onderhavige cao is geen cao in de zin van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst”, begint het al op de eerste bladzijde van de nieuwe cao. Maar wat dan wel? ,,Het is een collectieve arbeidsvoorwaardenregeling”, legt H.R. Nieuwenhuijsen van personeels-, organisatie- en formatiezaken uit. ,,Een echte cao geldt niet voor overheidspersoneel. Er is altijd onderscheid gemaakt tussen de overheid, de publieke sector en de private sector. Alleen voor de laatste konden cao’s worden afgesloten, en dat is nog steeds zo. Toch willen we als universiteiten nu zoveel mogelijk handelen als de private sector, maar volgens de wet kunnen wij nog steeds geen cao hebben. We doen dus eigenlijk alsof.”

De eerste cao voor de universiteiten is tot stand gekomen door onderhandelingen tussen de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU) en de vakbonden en loopt tot 1 januari 1999. Tegen die tijd kunnen er aanpassingen komen, onder andere op grond van studies die in deze eerste cao aangekondigd zijn, bijvoorbeeld op het gebied van mobiliteit, functiewaardering en belonen. Maar tot 1999 geldt in hoofdlijnen de cao zoals die er nu ligt. Er zijn vier zaken die (nog) niet door de cao worden geregeld: primaire loonvorming, arbeidsduur, sociale zekerheid en pensioenen. Voorlopig beslist de minister hier nog over na onderhandeling met de vakbonden.
Bedrijfsbelang

Eén van de nieuwigheden van de cao is dat nevenwerkzaamheden nu gemeld moeten worden aan de werkgever. Voorheen was dat niet verplicht, omdat dit de in de grondwet vastgelegde vrijheid van arbeid zou aantasten. Nu is bij wet vastgelegd dat nevenwerk wel gemeld moet worden. Overigens staat in hetzelfde artikel dat alleen zwaarwegende bedrijfsbelangen het verrichten van dergelijke werkzaamheden in de weg kunnen staan.

Een ander opvallend verschil met het oude RWOO is de maximale duur van tijdelijke dienstverbanden. Er wordt nu onderscheid gemaakt tussen wetenschappelijk (wp) en ondersteunend personeel (obp). Het obp mag maximaal drie jaar in tijdelijk verband aan de universiteit werken, maar voor het wp is deze periode uitgebreid naar vijf jaar. Daar staat tegenover dat elke werknemer die al twee jaar of langer in tijdelijke dienst is, recht heeft op loopbaanadvies. Dit gebeurt op kosten van de werkgever.

Voor deeltijders veranderen ook enkele zaken. Bij het ontstaan van vacatures mogen werknemers die een halve werkweek of minder hebben, een verzoek indienen tot uitbreiding van uren. Aan dit verzoek wordt in principe voldaan. Omgekeerd geldt hetzelfde: werknemers die meer dan een jaar in dienst zijn mogen de overeengekomen arbeidsduur verminderen. Ook zo’n verzoek wordt gehonoreerd, tenzij zwaarwegende belangen ditverhinderen. Onder de nieuwe cao behoort deeltijdontslag ook tot de mogelijkheden, evenals het verkrijgen van een deeltijd ontslaguitkering.

Nieuwe werknemers aan de universiteiten zullen minder snel onregelmatigheidstoeslag krijgen. Mensen die na 1 september zijn aangesteld hebben geen recht op toeslag als zij werken binnen de verruimde bedrijfstijd. Deze liep voorheen in de praktijk van 8 tot 18 uur, maar geldt nu van 7 tot 21 uur of van 8 tot 22 uur. Voor de ‘oude’ werknemers blijft alles hetzelfde.

Ook voor ouderen heeft de nieuwe cao gevolgen. In plaats van het voormalige seniorenbeleid onderwijspersoneel (SOP) is sinds 1 april de seniorenregeling universitaire medewerkers (SUM) van kracht. Als zij gebruik willen maken van de SUM, verplichten universitaire werknemers vanaf 61 jaar zich om voor minimaal twee dagen per week met flexibel pensioen te gaan. De regeling geldt vooralsnog tot 1 augustus volgend jaar.
Optimaal

Er wordt steeds meer afgestapt van het klassieke ambtenaarschap. Deze cao voor de universiteiten is daar volgens Nieuwenhuijsen een voorbeeld van. ,,Het is een logisch vervolg op het Ambtenarenreglement, het RWWO en het RWOO zoals we die in het verleden kenden. Voorheen bepaalden vakbonden en minister het rechtspositiereglement voor de ambtenaren, maar nu stellen de universiteiten samen met de vakbonden de arbeidsvoorwaarden vast. Daarmee is het overleg veel dichter bij huis gekomen; de zeggenschap voor de universitaire medewerkers over de arbeidsvoorwaarden is nu bijna optimaal. Er is een ontwikkeling in gang gezet om ook de primaire loonvorming en de arbeidsduur in handen van universitaire werkgevers te leggen. Maar”, voegt hij toe, ,,de onderhandelaars over de cao voor de universiteiten zijn echter voor een belangrijk deel afhankelijk van de loonruimte die de minister biedt.”

Het oude rechtspositiereglement voor het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek (RWOO) heeft per 1 september plaats gemaakt voor de eerste cao voor de Nederlandse universiteiten.

,,De onderhavige cao is geen cao in de zin van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst”, begint het al op de eerste bladzijde van de nieuwe cao. Maar wat dan wel? ,,Het is een collectieve arbeidsvoorwaardenregeling”, legt H.R. Nieuwenhuijsen van personeels-, organisatie- en formatiezaken uit. ,,Een echte cao geldt niet voor overheidspersoneel. Er is altijd onderscheid gemaakt tussen de overheid, de publieke sector en de private sector. Alleen voor de laatste konden cao’s worden afgesloten, en dat is nog steeds zo. Toch willen we als universiteiten nu zoveel mogelijk handelen als de private sector, maar volgens de wet kunnen wij nog steeds geen cao hebben. We doen dus eigenlijk alsof.”

De eerste cao voor de universiteiten is tot stand gekomen door onderhandelingen tussen de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU) en de vakbonden en loopt tot 1 januari 1999. Tegen die tijd kunnen er aanpassingen komen, onder andere op grond van studies die in deze eerste cao aangekondigd zijn, bijvoorbeeld op het gebied van mobiliteit, functiewaardering en belonen. Maar tot 1999 geldt in hoofdlijnen de cao zoals die er nu ligt. Er zijn vier zaken die (nog) niet door de cao worden geregeld: primaire loonvorming, arbeidsduur, sociale zekerheid en pensioenen. Voorlopig beslist de minister hier nog over na onderhandeling met de vakbonden.
Bedrijfsbelang

Eén van de nieuwigheden van de cao is dat nevenwerkzaamheden nu gemeld moeten worden aan de werkgever. Voorheen was dat niet verplicht, omdat dit de in de grondwet vastgelegde vrijheid van arbeid zou aantasten. Nu is bij wet vastgelegd dat nevenwerk wel gemeld moet worden. Overigens staat in hetzelfde artikel dat alleen zwaarwegende bedrijfsbelangen het verrichten van dergelijke werkzaamheden in de weg kunnen staan.

Een ander opvallend verschil met het oude RWOO is de maximale duur van tijdelijke dienstverbanden. Er wordt nu onderscheid gemaakt tussen wetenschappelijk (wp) en ondersteunend personeel (obp). Het obp mag maximaal drie jaar in tijdelijk verband aan de universiteit werken, maar voor het wp is deze periode uitgebreid naar vijf jaar. Daar staat tegenover dat elke werknemer die al twee jaar of langer in tijdelijke dienst is, recht heeft op loopbaanadvies. Dit gebeurt op kosten van de werkgever.

Voor deeltijders veranderen ook enkele zaken. Bij het ontstaan van vacatures mogen werknemers die een halve werkweek of minder hebben, een verzoek indienen tot uitbreiding van uren. Aan dit verzoek wordt in principe voldaan. Omgekeerd geldt hetzelfde: werknemers die meer dan een jaar in dienst zijn mogen de overeengekomen arbeidsduur verminderen. Ook zo’n verzoek wordt gehonoreerd, tenzij zwaarwegende belangen ditverhinderen. Onder de nieuwe cao behoort deeltijdontslag ook tot de mogelijkheden, evenals het verkrijgen van een deeltijd ontslaguitkering.

Nieuwe werknemers aan de universiteiten zullen minder snel onregelmatigheidstoeslag krijgen. Mensen die na 1 september zijn aangesteld hebben geen recht op toeslag als zij werken binnen de verruimde bedrijfstijd. Deze liep voorheen in de praktijk van 8 tot 18 uur, maar geldt nu van 7 tot 21 uur of van 8 tot 22 uur. Voor de ‘oude’ werknemers blijft alles hetzelfde.

Ook voor ouderen heeft de nieuwe cao gevolgen. In plaats van het voormalige seniorenbeleid onderwijspersoneel (SOP) is sinds 1 april de seniorenregeling universitaire medewerkers (SUM) van kracht. Als zij gebruik willen maken van de SUM, verplichten universitaire werknemers vanaf 61 jaar zich om voor minimaal twee dagen per week met flexibel pensioen te gaan. De regeling geldt vooralsnog tot 1 augustus volgend jaar.
Optimaal

Er wordt steeds meer afgestapt van het klassieke ambtenaarschap. Deze cao voor de universiteiten is daar volgens Nieuwenhuijsen een voorbeeld van. ,,Het is een logisch vervolg op het Ambtenarenreglement, het RWWO en het RWOO zoals we die in het verleden kenden. Voorheen bepaalden vakbonden en minister het rechtspositiereglement voor de ambtenaren, maar nu stellen de universiteiten samen met de vakbonden de arbeidsvoorwaarden vast. Daarmee is het overleg veel dichter bij huis gekomen; de zeggenschap voor de universitaire medewerkers over de arbeidsvoorwaarden is nu bijna optimaal. Er is een ontwikkeling in gang gezet om ook de primaire loonvorming en de arbeidsduur in handen van universitaire werkgevers te leggen. Maar”, voegt hij toe, ,,de onderhandelaars over de cao voor de universiteiten zijn echter voor een belangrijk deel afhankelijk van de loonruimte die de minister biedt.”

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.