Na 7,5 jaar collegevoorzitter te zijn geweest, verruilde Dirk Jan van den Berg op 1 september de TU Delft voor Sanquin Bloedvoorziening. In zijn eerste week als bestuursvoorzitter bij Sanquin sprak Delta met hem over zijn moeilijke momenten, hoogtepunten en uitdagingen aan de TU.
“Ingenieurs zijn geen koekjes die je bakt.”
Bent u al bloeddonor?
“Nog niet nee, maar dat ga ik absoluut doen. Het hoort erbij, vind ik. Tenminste, als ze mijn bloed willen hebben natuurlijk, want dat gaat hier heel zorgvuldig.”
Over zorgvuldigheid gesproken: Sanquin sluit homo- en biseksuele mannen uit als bloeddonor. Het College voor de Rechten van de Mens noemde dat in april discriminatie. Hoe staat u daar in?
“Het is een gevoelig dossier, dat moge duidelijk zijn. Ik ben hier nog niet zo op stoom om daar allemaal uitspraken over te doen. Er wordt met uiterste zorgvuldigheid naar gekeken en er wordt ook overlegd met het ministerie van VWS. Wat ik in ieder geval kan zeggen is dat Sanquin natuurlijk op geen enkele manier past bij het woordje ‘discriminatie’.”
Waarom koos u voor Sanquin? Had u niet liever tot uw pensioen bij de TU willen blijven?
“Dat was ook mooi geweest, maar Sanquin koos mij. Je kunt de AOW-datum als mijlpaal nemen: dat is voor mij in augustus over vijf jaar, maar met acht jaar vindt iedereen het jammer dat je weggaat en na dertien jaar is iedereen misschien wel opgelucht.” (lacht). “Dan is het goed om te zeggen: het zijn acht mooie jaren geweest en nu ga ik vijf jaar werken aan Sanquin.”
Wat zult u het meeste missen aan Delft?
“Ik vond twee dingen in Delft fantastisch. Een: het contact met de mensen die er werken, met de wetenschappers. Achter ieder deurtje dat je opent, gebeurt een wondertje. Dat is fantastisch om te zien. Twee: het contact met de studenten. Dat leert je over de generaties heen te denken. We moeten dat überhaupt veel meer doen in dit land. Dingen worden te snel in leeftijdscohorten ingedeeld. Alsof daarmee alles gezegd is. Ik geloof dat dat stom is. Diversiteit is niet alleen man-vrouw of zwart-wit, het is ook jong-oud. Dat moet je juist benutten.”
Had u de politiek in gewild?
“Nee, laat mij maar wat doen.” (lacht) “Ik kijk met tevredenheid terug op die acht jaar, omdat er een heleboel in gang is gezet. Ik vind dat de universiteit er netjes bijstaat. Daar moet je wel voor werken. Het is niet in alle opzichten een tien of zo, maar er is veel gebeurd. Kijk naar de financiële huishouding, de investeringen in de kwaliteit van de campus en in de staf, al datgene dat we voor het onderwijs hebben ondernomen: daar kijk ik met tevredenheid op terug.”
Moet de TU met de toenemende studentenaantallen meer gaan selecteren?
“Als we even vrij van het politieke debat daarover zouden kunnen spreken, denk ik dat het goed zou zijn als studenten aan de poort een ernstige en duidelijke indicatie zouden krijgen over hun kansen op succes. Met betekenis, dus dat ze wel of niet aan de TU Delft kunnen studeren. Dus graag een of ander mechanisme. De minister denkt dat goede voorlichting dat kan zijn. Ik heb de minister gevraagd of zij dan ook kan garanderen dat er wordt geluisterd naar het advies, want we hebben daar mee geëxperimenteerd en het resultaat was dat de studenten zo onder de indruk waren van de aandacht die we gaven dat ze allemaal kwamen.” (lacht)
Het argument tegen selectie is altijd dat de maatschappij wil dat de TU veel ingenieurs aflevert.
“Ja, maar ingenieurs zijn geen koekjes die je bakt. Je moet mensen afleveren die de kwaliteit hebben om een goede ingenieur te kunnen zijn. Een idee dat een beetje is blijven liggen in mijn nadagen aan de TU, is dat we als drie technische universiteiten en misschien ook Wageningen naar een beter verdelingsmodel zouden moeten. Als het bij werktuigbouwkunde in Delft druk is en er in Twente nog plek zou zijn, is het redelijk dat een aantal mensen in Twente kan beginnen. Dan zijn er meteen consequenties in de bekostiging. Het ministerie van OCW zou voor de drie TU’s moeten overwegen aan capaciteitsfinanciering te gaan denken, waarbij het aan de universiteiten is hoe de studenten verdeeld worden. Dan zouden we best een behoorlijke stapel ingenieurs kunnen opleiden in Nederland.”
Een van de grote operaties onder uw voorzitterschap was de herijking. De ondernemingsraad (or) klaagde meermaals dat reorganisaties al een voldongen feit waren voordat ze werden voorgelegd. Waarom ging dat telkens mis?
“Bij elkaar zijn het meen ik 42 voorgenomen besluiten geweest en ik denk dat het bij drie of vier inderdaad niet procedureel gelopen is zoals je dat wenst. Het was een tijd waarin er een zekere hectiek was. Al die dingen moesten tegelijk en dat maakte de agenda’s overvol bij cvb, or en de afdelingen die het betrof. We hebben tegen elkaar gezegd dat het inderdaad niet goed is gegaan en hebben geprobeerd daar lering uit te trekken voor de toekomst.”
Een ander onderwerp waar de or in eerste instantie over viel was de fusie met Universiteit Leiden en de Erasmus Universiteit Rotterdam, waar ooit sprake van was. Onder de noemer Meer Waarde werd het een strategische alliantie. Wat is volgens u de meerwaarde voor de TU gebleken?
“Het woord fusie is een beetje neergezet alsof er een plan was om er binnen drie maanden één universiteit van te maken. Nou, zo werken dingen niet. Dat begrijpen zelfs colleges van bestuur. Maar ik denk dat er voor de TU Delft een fantastische meerwaarde in zit omdat de TU vaak erg complementair is aan wat ze in Leiden en Rotterdam bieden. Technische wetenschappen en gezondheidswetenschap: daar zit een enorm potentieel in. Het is bijzonder dat we het voor elkaar hebben gekregen zo’n protonenkliniek in Delft te vestigen. Op het gebied van duurzaamheid, governance en veiligheid is er een aantal initiatieven waarin mensen elkaar vinden. Onvoldoende ontwikkeld is wat er voor onze studenten in zit. Denk aan het minorenaanbod. Het is geweldig leuk als je in Delft studeert en in Leiden of Rotterdam een minor kunt doen. Probleem is de roostering. De programma’s kloppen nog niet met elkaar. Als cvb’s moeten we daar echt voortgang in maken.”
Wat beschouwt u als hoogtepunt van uw tijd bij de TU?
“Dat is dan toch die brand bij Bouwkunde: hoe we toen bij elkaar hebben gezeten en binnen een week de faculteit weer aan het draaien hadden. We zaten bij het cvb binnen een uur aan tafel. Het was helemaal het goede team en het ging gewoon los. Dat was een geweldige dynamiek. Verder vind ik dat het gelukt is om Brussel op de kaart te zetten, want dat was niet echt een bekende weg aan de TU. Ik herinner me dat we een bus hadden gehuurd en mensen naar Brussel brachten. Tot hun stomme verbazing hadden ze gesprekken met ambtenaren die echt wat van een onderwerp wisten. Je kunt het nu allemaal zien in de staatjes: de TU Delft staat behoorlijk bovenaan met het ophalen van gelden uit Brussel.”
Grappig: ik vraag naar een hoogtepunt en u begint over de brand bij Bouwkunde…
“Nou ja, dat was wel even een kickmoment ja.”
Wat vond u een dieptepunt?
“Er zijn natuurlijk moeilijke momenten geweest, dat moge duidelijk zijn, maar ik denk niet zo in dieptepunten.”
Wat vond u dan moeilijke momenten?
“Dat er vervelend over de TU Delft werd gepubliceerd. Daar zijn we met glans doorheen gekomen, denk ik.”
U doelt op berichten over declaraties van het college?
“We hadden een raar bericht in NRC over hoe de TU Delft ervoor stond. Het ging over een universiteit die op weg was naar een faillissement. Dat is nu helemaal niet het geval, integendeel: het is een universiteit die er financieel netjes voorstaat en die ook middelen heeft vrijgemaakt om te investeren in mensen en in een omgeving die ze in staat stelt om op het hoogste niveau te kunnen werken. Daar hoort fysieke infrastructuur bij. Het is een beetje jammer dat in het debat over investeringen altijd een beetje negatief wordt gedaan over stenen. Alsof dat niet zou deugen. Dat heb ik altijd een gevecht gevonden. Die negatieve connotatie stoorde mij, want je bent bezig om zo’n TU Delft in de topklasse van de wereld te houden. Maar ja, je moet labs hebben en dat zijn kostbare dingen. Die labs moeten van top-niveau zijn als je mensen wilt aantrekken.”
Hoe kijkt u terug op berichten in de pers over declaraties van het college?
“Ik denk dat je daar lessen uit moet trekken. Dat hebben we ook gedaan. We hebben onze regelgeving up-to-date gebracht. Daar is duidelijkheid over. Dat betekent dat we goed konden verantwoorden wat we doen. Ik zeg niet: ‘o, wat vervelend’. Ik vind dat mensen vragen over declaraties mogen stellen. Je moet kijken naar wat je zelf verkeerd hebt gedaan.”
Vindt u dat u iets te verwijten viel?
“Nou ja, ‘verwijten’ is een zwaar woord, maar het was gewoon niet op orde. Als je daar op aangesproken wordt, ga je kijken wat er loos is en wat er duidelijker moet.”
Wat zijn volgens u de grootste uitdagingen voor de TU?
“Kwaliteit, kwaliteit, kwaliteit. Hoe trekken we mensen aan die daaraan inhoud kunnen geven? We praten op regelmatige basis met de faculteiten over belangrijke thema’s, zoals: wie zou je in je faculteit willen hebben? Natuurlijk kan iedereen dan namen noemen en waarschijnlijk is dat niet altijd realistisch, maar dan moet je slim zijn en kijken wie er achter zitten. Wie zijn de promovendi en de post-docs die bij die namen hebben gewerkt? Daarvan afgeleid krijg je een aantal actiepunten: zorg dat je infrastructuur op peil is, zorg dat je die mensen kunt ontvangen, zorg dat je met de gemeente goed samenwerkt zodat je buitenlanders een goede leefomgeving kunt bieden. Kijk bijvoorbeeld naar het kinderopvangcentrum op de campus. Zorg dat je voor partners ook werk kunt aanbieden. Dat soort zaken.”
U praat nog steeds in de we-vorm, hè?
“Ja, maar die TU Delft… Je gaat er echt van houden. Dat kruipt onder je huid en gaat nooit meer weg, hoe ze hier ook mijn bloed gaan vervangen.”
CVCV
Dirk Jan van den Berg (1953) studeerde econometrie aan de Rijksuniversiteit Groningen en volgde een postacademische studie aan de Ecole Nationale d’Administration in Parijs. Hij werkte daarna op het ministerie van Economische Zaken waar hij onder andere directeur Algemeen Industrie Beleid was en plaatsvervangend directeur-generaal werd van Buitenlandse Economische Betrekkingen en later van Industrie. In 1992 stapte hij over naar het ministerie van Buitenlandse Zaken om daar secretaris-generaal te worden. In 2001 werd hij benoemd tot Permanente Vertegenwoordiger van Nederland bij de Verenigde Naties in New York en van 2005 tot aan zijn komst bij de TU in 2008 was hij ambassadeur van Nederland in China. Van den Berg is getrouwd en heeft twee kinderen.

Comments are closed.