Campus

Autodidact met vernieuwingsdrang

Na een ernstig rugbyongeluk moest Gerard Dijkstra zijn studie aan de TU Delft stoppen. Hij werd de eerste Nederlandse professionele wedstrijdzeiler en voer over alle wereldzeeën.

Maar de techniek liet hem niet los. Hij sleutelt nu al tientallen jaren aan schepen. Van de statige klipper Stad Amsterdam tot de Greenpeace Rainbow Warrior III.

Naam: Gerard Dijkstra (66)
Woonplaats: Amsterdam
Verliefd/verloofd/getrouwd: Getrouwd
Studie: Vliegtuigbouw, niet afgemaakt
Afstudeerrichting: Niet van toepassing
Loopbaan: In 1968 voer Gerard Dijkstra met een charterboot naar de West-Indies. In 1970 stapte hij over op het wedstrijdzeilen, in 1972 werd hij de eerste Nederlandse professionele wedstrijdzeiler. In 1969 begon hij zijn eigen bedrijf, Ocean Sailing Development Holland. Deze naam veranderde hij later in Dykstra&Partners Naval Architects.

Wie Gerard Dijkstra bezoekt, is nooit ver van het water vandaan. Vlakbij zijn eigen bedrijf zit een oude werf. In de Amsterdamse gracht drijft naast de woonboten een vissersschip dat Dijkstra meer dan twintig jaar geleden in Indonesië heeft gemaakt met de plaatselijke bevolking. Gemaakt van aan elkaar geplakte resthoutjes, maar nog steeds in perfecte staat. Op zijn bureau liggen foto’s van de Stad Amsterdam, een imposante klipper die de vele wereldzeeën met gemak trotseert.
Niet alle zeilschepen die onder zijn tekentafel en computer vandaan komen zijn groot. De Rainbow Warrior III is beduidend kleiner dan de Stad Amsterdam, maar het nieuwe schip dat hij voor Greenpeace ontwierp is minstens zo innovatief. Door het ontwerp van Dijkstra en zijn maritiem ingenieurs zijn de campagnes van de milieuorganisatie voortaan nog groener. De rompvorm heeft een lage weerstand waardoor het schip makkelijker door het water scheert en door de vele zeilen en elektrische aandrijving naast de dieselaandrijving, wordt zoveel mogelijk brandstof bespaard.

Autodidact
Dijkstra is een bescheiden, rustige man die niet graag opschept over zijn zeilprestaties en innovatieve scheepsontwerpen. Toch heeft hij heel wat zeilavonturen meegemaakt en spannende innovaties doorgevoerd op schepen. Bijzonder, want Dijkstra is autodidact. De meeste maritiem-architecten hebben een technische opleiding. Dijkstra niet. Tijdens zijn tweede studiejaar vliegtuigbouw aan de TU Delft, liep hij tijdens een rugbywedstrijd een zware hersenschudding op. Daarna kreeg hij veel last van migraine. “Toen was het bekeken met de studie in Delft. Ik kon door die migraine niet meer leren. Frustrerend, maar het was niet anders”, zegt Dijkstra.

Hij stuurde een brief naar alle grote werven in Nederland. Hij wilde een combinatie vinden tussen natuur, techniek en avontuur. “Zeilen leek me daarom ideaal”, zegt Dijkstra. Hij voer met een charterboot over de Atlantische Oceaan en doorkruiste de West-Indies. “Nu liggen de boten daar rij aan rij, maar eind jaren zestig was daar nog niets. Die gebieden waren toen nog niet gedetailleerd in kaart gebracht, ik moest mijn eigen weg zoeken. Als iets aan de boot kapot ging, moest ik dat zelf maken”, zegt hij. “Schone brandstof vinden was een heel karwei, want de meeste brandstof was vervuild of er zat water in. Ik was steeds bezig om die boot gaande te houden. Maar het was wel veiliger dan nu. In de jaren zestig was er nog geen sprake van misdaad en overvallen in de havens.”
Dijkstra stapte kort na die periode over op het wedstrijdzeilen. Hij bleek een natuurtalent en werd de eerste professionele wedstrijdzeiler van Nederland. “Het budget voor wedstrijdzeilen was toen nog een schijntje vergeleken met nu”, zegt hij. “Ik deed alles zelf. Belde De Telegraaf om over de wedstrijden te vertellen, zocht sponsors en schilde aardappels samen met de rest van de bemanning.”

Pionieren
Schepen waren minder hightech dan nu. En dat moest veranderen als je wilde winnen, zegt hij. “Toen ik met wedstrijdzeilen begon zocht ik daar de technische, theoretische onderbouwing bij. De meeste wedstrijdzeilers hadden die fascinatie niet zo, maar ik wel.” In het begin van de jaren zeventig paste hij bij iedere boot waarop hij voer wel iets in de techniek aan.

Maar wat met kleine aanpassingen begon, groeide al snel uit tot grote aanpassingen. Terwijl Dijkstra rondstruinde op verschillende scheepswerven kwam hij TU-professor Jelle Gerritsma tegen, die hem stimuleerde om meer te weten te komen over maritieme techniek. Hij gaf hem veel adviezen op het gebied van hydrodynamica. “Dat contact was best bijzonder, want ik was geen student van hem geweest”, zegt Dijkstra. Gerritsma deed een goed woordje voor hem bij de Royal Huisman Shipyard. Met gevolg. In 1975 ontwierp hij zijn eerste eigen wedstrijdboot, de ‘Bestevaer’. Royal Huisman Shipyard bouwde het schip. De ‘Bestevaer’ was een grote verbetering op andere schepen die waren ontworpen voor solo wedstrijdvaren. Als wedstrijdzeiler wist Dijkstra immers precies wat er verbeterd moest worden om ervoor te zorgen dat een schip sneller, beter en efficiënter zeilde.

Dat eerste schip was heel smal en om aan de stabiliteit te komen had het een grotere diepgang. Dijkstra rekende alles door met behulp van prestatiemethodeberekeningen voor schepen en met testen in de sleeptank van de TU Delft. Hij pionierde er op los. “Er was nog geen software, en weinig theorie. Berekeningen deden we met behulp van ponskaarten. Daarna gebruikten we zelfs een Commodore spelcomputer om onze berekeningen door te voeren. Daar maakten TU-medewerkers speciale software voor. Die computers waren enorme bakken, maar het was een vooruitgang vergeleken met die ponskaarten. Ik zat er meteen met mijn neus bovenop”, zegt hij. Dijkstra volgde alle technische ontwikkelingen met gretige belangstelling. Zodra het mogelijk was, schafte hij een pc aan voor het maken van berekeningen. “Ik wilde graag voorop lopen”, zegt hij.

Indonesië
In 1980 stopte hij met wedstrijdzeilen. “Ik was continu van huis en dat werd problematisch omdat ik inmiddels getrouwd was en drie kinderen had.” Samen met zijn gezin vertrok hij naar Indonesië. Een avontuur, maar met familie om zich heen. Dijkstra wilde zijn kennis niet op superieure wijze aan de plaatselijke bevolking opdringen. “Mensen zagen mij zeilen, waardoor ze merkten dat ik gefascineerd was in boten en mijn vak beheerste.”

De meeste hulpverleners in Indonesië vroegen de bevolking niet wat zij mooi vonden tijdens gezamenlijke projecten, ontdekte Dijkstra. “Je moet bereid zijn om te luisteren. Zij moeten in die boten varen.” De Indonesische vissersboten kwamen er daarom anders uit te zien dat de boten waarmee Nederlandse vissers varen. De rompvorm wijkt bijvoorbeeld af. “Daardoor voelden zij zich er meteen in thuis,” zegt Dijkstra. Wel werden de boten verbeterd. “De oude boten gingen maar tien jaar mee, en na vijf jaar moest de helft van het hout alweer vervangen worden. De romp was ook niet waterdicht en het visruim stonk altijd een uur in de wind.” Hij maakte de boten van resthout dat met resorcinol en epoxylijm gelamineerd werd. “Bijna alle bomen op Bali en Sulawesi zijn al gekapt, maar met restjes hout kun je prima boten bouwen. En ze gaan lang mee.”

In 1993 ging Dijkstra terug naar Amsterdam om fulltime jachten te ontwerpen. Ook daar bleef hij innoveren, zoals bij de geautomatiseerde tuigage. “Bij een schip van 90 meter lang zijn 25 mensen nodig om de zeilen te trimmen, te hijsen en op de wind in te stellen”, zegt Dijkstra. De Maltese Falcon is daarvan het resultaat. Hij gebruikte composietvezel voor de masten, die daardoor steviger, sterker en lichter zijn dan traditionele masten en er is maar één iemand nodig om met een bedieningspaneeltje de zeilen van richting te veranderen. “Dat maakt zeilen zoveel makkelijker”, zegt hij trots. Hij blijft op zoek naar de nieuwste technieken om het zeilers gemakkelijker te maken. Maar ook om zo groen mogelijk te zeilen. “In de jaren zeventig schreef ik boeken over zeilen met gebruik van de natuurlijke energie aan boord. Dat was toen nog helemaal niet hip”, zegt hij.

Hij is er trots op dat hij autodidact is, maar denkt dat huidige maritiemers moeilijk zonder een goede opleiding kunnen. “Ik ben met de techniek meegegroeid. Ik vond het geweldig om veel te leren van al die nieuwe technieken en te innoveren. Maar ik heb geluk gehad. Jonge mensen moeten nu al zoveel weten van software, hardware en berekeningen dat je het zonder technische opleiding niet redt.”

Jazeker! De Beunhazen doen over ruim een week mee aan de Delftse Loop der Dingen die Lijm en Cultuur organiseert. Dat staat vast. En ook dat de Beunhazen een team is van TU-studenten. Van drie IO’ers om precies te zijn: Piet de Vries, Sander Dominicus en Joost Dingemans. Maar daarmee houden de zekerheden wel zo’n beetje op.

Ze gaan ‘hun ding doen’ en dat betekent ‘spektakel, brokstukken, vermaak’. “Het wordt beunen”, zegt De Vries. En dat is? “Knutselen. Het vinden van simpele oplossingen. Alles behalve kwaliteit”, verduidelijkt hij. Dingemans: “Wat we maken moet blijven staan zolang de Loop der Dingen duurt, dus een kwartier of drie. En het moet werken zolang als ons onderdeel moet duren, een paar minuten.”

Eigenlijk hebben ze maar één simpele opgave van ‘bovenaf’: een beweging overnemen van het team voor hen en dat doorgeven aan het team na hen. De rest is vrij op hun stukje van acht vierkante meter. Ze voelen zich ook vrij. Een vast omlijnd ontwerp hebben ze niet. Ze hebben in elk geval geen apparaat of voorstelling in hun hoofd. “Het moet wel iets worden waarvan de mensen zeggen als ze het zien: wow. En dan moet hij nog werken”, schetst Dominicus.
“Het wordt geen mooi ontwerp of object”, weet De Vries zeker. “Maar we gaan verbazing opwekken. Het gaat in de richting van dingen die in de beweging kapot gaan. Glaswerk, dat sneuvelt mooi en klinkt ook mooi. Maar ook objecten. Een oude gitaar. We gaan dingen gebruiken van de sloop en schroot. We willen ook apparaten inzetten. Slijptollen, boormachines. We denken aan een rode draad van beweging met van alles er omheen. Er zullen onverwachte dingen gebeuren. We gaan het publiek vermaken.” En ze azen op de originaliteitsprijs van 250 euro.

Dat alles omdat ze het leuk vinden om te knutselen, te sleutelen, iets te creëren. “En ik heb ooit ‘Der Lauf der Dinge’ gezien”, vertelt De Vries. “Dat vond ik heel gaaf.” Op dat idee is de Delftse Loop der Dingen gebaseerd. De installatie van de Beunhazen is onderdeel van de golfbeweging die over het Lijm en Cultuurterrein aan de Rotterdamseweg 270 zal lopen op 24 en 25 oktober. In totaal doen vijftien clubs, individuen, bedrijven, instellingen, kunstenaars en scholen mee. “Heel veel verschillende groepen”, aldus Erik Groenenberg van Lijm en Cultuur. Elk team is verantwoordelijk voor een stuk van vier bij twee meter van de route. De organisatie bedeelt ze een plaats toe en bemiddelt bij het doorgeven van de beweging. Een soort Domino Day dus, maar dan anders.

“De kettingreactie begint buiten, vanwege de kraan die we gebruiken bij de start”, weet Groenenberg nu al. “Dan gaat het naar binnen, dat is handig want daar hebben de deelnemers minder last van de wind, en daarna komen we weer buiten.” Dat laatste is essentieel, want de afsluiting wordt mooi en indrukwekkend, verwacht Groenenberg. Die wordt verzorgd door de Rotterdamse vestiging van ingenieursbureau Witteveen + Bos in samenwerking met kunstenaar Alex Strik, bekend van onder meer de Mooi Weer Spelen. “Het wordt een vuurspektakel”, licht Groenenberg een tipje van de sluier op.
Voor het publiek is zondag de hele dag interessant. Het opbouwen van de installaties, dat zaterdag begint, gaat op zondag door, terwijl daarnaast op terrein van Lijm en Cultuur in het kader van Wetenschapsdag tal van activiteiten zijn. Zo kunnen kinderen er knutselen en mogen ouderen aan de slag om iets te maken dat ingepast kan worden in de Loop de Dingen.
Het startschot voor de kettingreactie valt zondag om 17.00 uur. Groenenberg: “Ook dat wordt spectaculair, met een presentator, projecties en natuurlijk de beweging van de ketting.”  

‘Delftse Loop der Dingen’, 24 en 25 oktober op het terrein van Lijm en Cultuur, Rotterdamseweg 270. Aanvang kettingreactie: zondag 17.00 uur.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.