Onderwijs

Carrière maken via onderwijs geven

Als studenten met het hoger collegegeld meer gaan betalen voor hun studie, hoe zit het dan met de kwaliteit van het onderwijsaanbod? Kunnen universiteiten met andere woorden garanderen dat studenten dan ook waar voor hun geld krijgen? Om de bekwaamheid en status van docenten op te voeren, en dus een loopbaan in het onderwijs aantrekkelijk te maken, heeft de universiteit van Utrecht radicale maatregelen genomen.

br />Joke Snippe

‘Onderwijskwaliteit’: de kreet is niet van de lucht, en er wordt druk gesleuteld aan systemen voor kwaliteitszorg. Maar dat wordt als het ware tegengewerkt doordat onderwijs- en onderzoekstaken verschillen in status. De succesvolle loopbaan in de academische wereld verloopt via het onderzoekswerk en de bijbehorende publicaties. Deze situatie heeft tot gevolg dat docenten die het lesgeven een warm hart toedragen toch het onderwijs op tweede plan plaatsen. Moet je dus als universiteit je niet eerst buigen over het probleem van deze onderwaardering? Op de faculteit Elektrotechniek is men aan een project begonnen om hier wat aan te doen.

Bij onderzoek worden prestaties zowel kwantitatief als kwalitatief beoordeeld. Voor onderwijsprestaties ligt dat veel moeilijker. Via het tellen van het aantal ‘contacturen’ zou je onderwijslast kunnen kwantificeren, maar hoe bepaal je dan de kwaliteit van het onderwijs dat in die uren wordt gegeven? En hoe kun je de betere docent belonen als er geen instrument is om de kwaliteit van onderwijsprestaties te meten?

In het ET-project wordt begonnen met te inventariseren hoe de docenten over hun onderwijstaken denken en wat hun motivering is. Dit voorwerk is nodig om te weten te komen wat zij belangrijke aspecten van het onderwijsgeven vinden. Op basis daarvan kan dan een instrument worden ontwikkeld om onderwijsprestaties te meten.
Senior

Op de universiteit van Utrecht is men langer met deze problematiek bezig. Op vrij radicale wijze wordt gewerkt aan een carrièrepad voor universitair docenten op basis van hun onderwijsactiviteiten. Men gaat ervan uit dat het probleem van de lagere status van onderwijs zijn oorsprong heeft in het ontbreken van een formele erkenning van de bekwaamheid tot universitair doceerwerk: je hebt immers geen didactisch diploma nodig om college te geven.

Om hier verandering in te brengen heeft men een stelsel van onderwijskwalificaties bedacht. Een universitair docent die alle taken naar behoren kan uitvoeren die horen bij het voorbereiden, uitvoeren, ontwikkelen en evalueren van onderwijsactiviteiten verwerft de basiskwalificatie. Het gaat om taken die elke docent in principe zou moeten kunnen uitvoeren, zoals behandelen van leerstof, samenstellen van een dictaat en opstellen van een tentamen.

De volgende stap op de ladder betreft de seniorkwalificatie.Om die te verwerven zijn bekwaamheden nodig voor het uitvoeren van taken op faculteitsniveau, zoals het coördinerend optreden ten aanzien van andere docenten in de vakgroep of het vertalen van nieuwe didactische inzichten in concrete maatregelen in het onderwijs van de vakgroep. Ook taken op het niveau van de totale studierichting, zoals het beantwoorden van de vraag in hoeverre de opleiding tot werktuigbouwkundig ingenieur nog voldoet aan de eisen die door de maatschappij worden gesteld, behoren tot dergelijke bekwaamheden, evenals het begeleiden van beginnende docenten.
Als promotie

Hoe worden die bekwaamheden nu getoetst? In Utrecht werkt men aan een toetsing die door een commissie zal plaatsvinden en die qua zwaarte en ritueel vergelijkbaar is met de promotie. De juniordocent – de docent die opteert voor een basiskwalificatie – legt een portefeuille aan die een neerslag vormt van de onderwijsactiviteiten die hij heeft verricht. In dit persoonlijke dossier komen zaken terecht als referaten, voorbeelden van cursussen die men heeft ontworpen, verslagen van beoordelingen van colleges door seniordocenten, reflectieverslagen en beoordelingen van studenten. Net als de promotie moet de beoordeling van deze portefeuille worden beschouwd als een proeve van bekwaamheid waarna men voortaan serieus dient te worden genomen als docent.

Het Utrechtse model biedt zeker perspectieven waar het gaat om verandering van arbeidsomstandigheden waardoor het geven van onderwijs in aanzien zal toenemen. Er zijn natuurlijk nog diverse haken en ogen aan het ontwerp. Zo is het cruciale onderdeel van de toetsing van bekwaamheden voor de basiskwalificatie nog niet helemaal uitgewerkt. Dit geldt zeker voor de seniorkwalificatie. Voor een seniordocent is het ook belangrijk dat hij goed feedback kan geven op collega- docenten om op die manier de kwaliteit van het onderwijs in een vakgroep te handhaven danwel te verbeteren.

(De auteur is werkzaam bij de WTM-sectie Didactiek en Onderwijsontwikkeling)

Als studenten met het hoger collegegeld meer gaan betalen voor hun studie, hoe zit het dan met de kwaliteit van het onderwijsaanbod? Kunnen universiteiten met andere woorden garanderen dat studenten dan ook waar voor hun geld krijgen? Om de bekwaamheid en status van docenten op te voeren, en dus een loopbaan in het onderwijs aantrekkelijk te maken, heeft de universiteit van Utrecht radicale maatregelen genomen.
Joke Snippe

‘Onderwijskwaliteit’: de kreet is niet van de lucht, en er wordt druk gesleuteld aan systemen voor kwaliteitszorg. Maar dat wordt als het ware tegengewerkt doordat onderwijs- en onderzoekstaken verschillen in status. De succesvolle loopbaan in de academische wereld verloopt via het onderzoekswerk en de bijbehorende publicaties. Deze situatie heeft tot gevolg dat docenten die het lesgeven een warm hart toedragen toch het onderwijs op tweede plan plaatsen. Moet je dus als universiteit je niet eerst buigen over het probleem van deze onderwaardering? Op de faculteit Elektrotechniek is men aan een project begonnen om hier wat aan te doen.

Bij onderzoek worden prestaties zowel kwantitatief als kwalitatief beoordeeld. Voor onderwijsprestaties ligt dat veel moeilijker. Via het tellen van het aantal ‘contacturen’ zou je onderwijslast kunnen kwantificeren, maar hoe bepaal je dan de kwaliteit van het onderwijs dat in die uren wordt gegeven? En hoe kun je de betere docent belonen als er geen instrument is om de kwaliteit van onderwijsprestaties te meten?

In het ET-project wordt begonnen met te inventariseren hoe de docenten over hun onderwijstaken denken en wat hun motivering is. Dit voorwerk is nodig om te weten te komen wat zij belangrijke aspecten van het onderwijsgeven vinden. Op basis daarvan kan dan een instrument worden ontwikkeld om onderwijsprestaties te meten.
Senior

Op de universiteit van Utrecht is men langer met deze problematiek bezig. Op vrij radicale wijze wordt gewerkt aan een carrièrepad voor universitair docenten op basis van hun onderwijsactiviteiten. Men gaat ervan uit dat het probleem van de lagere status van onderwijs zijn oorsprong heeft in het ontbreken van een formele erkenning van de bekwaamheid tot universitair doceerwerk: je hebt immers geen didactisch diploma nodig om college te geven.

Om hier verandering in te brengen heeft men een stelsel van onderwijskwalificaties bedacht. Een universitair docent die alle taken naar behoren kan uitvoeren die horen bij het voorbereiden, uitvoeren, ontwikkelen en evalueren van onderwijsactiviteiten verwerft de basiskwalificatie. Het gaat om taken die elke docent in principe zou moeten kunnen uitvoeren, zoals behandelen van leerstof, samenstellen van een dictaat en opstellen van een tentamen.

De volgende stap op de ladder betreft de seniorkwalificatie.Om die te verwerven zijn bekwaamheden nodig voor het uitvoeren van taken op faculteitsniveau, zoals het coördinerend optreden ten aanzien van andere docenten in de vakgroep of het vertalen van nieuwe didactische inzichten in concrete maatregelen in het onderwijs van de vakgroep. Ook taken op het niveau van de totale studierichting, zoals het beantwoorden van de vraag in hoeverre de opleiding tot werktuigbouwkundig ingenieur nog voldoet aan de eisen die door de maatschappij worden gesteld, behoren tot dergelijke bekwaamheden, evenals het begeleiden van beginnende docenten.
Als promotie

Hoe worden die bekwaamheden nu getoetst? In Utrecht werkt men aan een toetsing die door een commissie zal plaatsvinden en die qua zwaarte en ritueel vergelijkbaar is met de promotie. De juniordocent – de docent die opteert voor een basiskwalificatie – legt een portefeuille aan die een neerslag vormt van de onderwijsactiviteiten die hij heeft verricht. In dit persoonlijke dossier komen zaken terecht als referaten, voorbeelden van cursussen die men heeft ontworpen, verslagen van beoordelingen van colleges door seniordocenten, reflectieverslagen en beoordelingen van studenten. Net als de promotie moet de beoordeling van deze portefeuille worden beschouwd als een proeve van bekwaamheid waarna men voortaan serieus dient te worden genomen als docent.

Het Utrechtse model biedt zeker perspectieven waar het gaat om verandering van arbeidsomstandigheden waardoor het geven van onderwijs in aanzien zal toenemen. Er zijn natuurlijk nog diverse haken en ogen aan het ontwerp. Zo is het cruciale onderdeel van de toetsing van bekwaamheden voor de basiskwalificatie nog niet helemaal uitgewerkt. Dit geldt zeker voor de seniorkwalificatie. Voor een seniordocent is het ook belangrijk dat hij goed feedback kan geven op collega- docenten om op die manier de kwaliteit van het onderwijs in een vakgroep te handhaven danwel te verbeteren.

(De auteur is werkzaam bij de WTM-sectie Didactiek en Onderwijsontwikkeling)

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.