Opinie

eindspel

Hoogleraar aan de TU Delft is de mooiste functie die er is, zei Karel Wakker vorige week bij zijn afscheid als rector magnificus. Rector magnificus kennelijk niet, anders had hij dat wel gezegd.

Maar ook aan het hoogleraarschap komt een eind. Velen valt dat zwaar. Het hoogleraarschap geeft macht, geld en aanzien, en vele deuren zwaaien voor je open die anders gesloten zouden blijven. Maar als je vijfenzestig bent houdt dat ineens op. Hoe bereiden hoogleraren zich daarop voor? Ik ben zelf nu bijna twintig jaar hoogleraar, waarvan de laatste vijf in Delft, en ik heb verschillende stijlen van het eindspel om mij heen gezien.

Er zijn hoogleraren die zo opgaan in hun vak dat zij het liefst tot de dood door zouden gaan. Zij blijven publiceren, nieuwe projecten aantrekken, jonge mensen stimuleren, vernieuwen zichzelf voortdurend. Piet Borst bepleitte onlangs in NRC Handelsblad om zulke hoogleraren langer door te laten werken als zij dat willen. Maar dat mag niet. Als het uur eenmaal heeft geslagen hebben ze vaak nog wat promovendi te begeleiden, ze schrijven nog een boek, maar geleidelijk aan wordt het stiller om hen heen, de opvolger slaat een nieuwe richting in, en op een dag zie je ze zwijgend hun boeken inpakken en vullen zich de planken bij het antiquariaat. Sommigen ook slaan direct de deur achter zich dicht en gaan orchideeën kweken of munten verzamelen.

Voor anderen wordt de universiteit te klein. Vóór het zover is zoeken zij het hogerop in politiek of bedrijfsleven en worden managers of adviseurs van nationale statuur. Zijn ze meteen van de leeftijdgrens af.

Er zijn er ook die het wel zo’n beetje hebben gezien. Hun carrière begon als een tijger maar eindigt als een haardkleedje, in de woorden van Gerrit Komrij. Zij verzanden in bestuurlijke bijbaantjes of zinken borrelend weg in internationale praatmoerassen. In stilte verlangen zij naar de geraniums. Als zij door de visitatiecommissie met de neus op de feiten worden gedrukt is het meestal al te laat. Eigenlijk zouden zij de eer aan zichzelf moeten houden en de weg vrijmaken voor ambitieuzere opvolgers. Maar in tegenstelling tot politici en directeuren doen hoogleraren dat niet. Eerst de veertig dienstjaren vol.

De ergsten zijn de SHS’jes. SHS staat voor senile hyperactivity syndrome. Ik ben die term het eerst tegengekomen, ik kan het ook niet helpen, in relatie tot Robert Mugabe. Dan weet u meteen wat ik bedoel. Het komt in mildere vorm ook voor bij hoogleraren en universiteitsbestuurders. Sommige emeriti houden hun vakgroep nog tien jaar na hun pensioen in een ijzeren greep. Het vooruitzicht dat hun rol is uitgespeeld is voor deze mensen zo onverteerbaar dat ze trachten hun macht steeds verder uit te breiden, steeds minder kritiek kunnen verdragen, steeds grotere paleizen ter meerdere glorie van zichzelf willen neerzetten. En alles wat ze doen wordt meteen voor eeuwig in beton verankerd. Hún opvolgers moeten eerst beginnen met puinruimen.

Ik? Hoezo? Bedoelt u mij? Nu ja, vooruit dan. Dit is mijn zesde maar niet mijn laatste baan, zeg ik altijd. Ik heb nog tien jaar over. Maar ik vind het nu nog veel te leuk om er mee op te houden.

Zie je wel, daar heb je het al. Misschien wordt het eens tijd voor een functioneringsgesprek. Voor álle hoogleraren.

Hoogleraar aan de TU Delft is de mooiste functie die er is, zei Karel Wakker vorige week bij zijn afscheid als rector magnificus. Rector magnificus kennelijk niet, anders had hij dat wel gezegd. Maar ook aan het hoogleraarschap komt een eind. Velen valt dat zwaar. Het hoogleraarschap geeft macht, geld en aanzien, en vele deuren zwaaien voor je open die anders gesloten zouden blijven. Maar als je vijfenzestig bent houdt dat ineens op. Hoe bereiden hoogleraren zich daarop voor? Ik ben zelf nu bijna twintig jaar hoogleraar, waarvan de laatste vijf in Delft, en ik heb verschillende stijlen van het eindspel om mij heen gezien.

Er zijn hoogleraren die zo opgaan in hun vak dat zij het liefst tot de dood door zouden gaan. Zij blijven publiceren, nieuwe projecten aantrekken, jonge mensen stimuleren, vernieuwen zichzelf voortdurend. Piet Borst bepleitte onlangs in NRC Handelsblad om zulke hoogleraren langer door te laten werken als zij dat willen. Maar dat mag niet. Als het uur eenmaal heeft geslagen hebben ze vaak nog wat promovendi te begeleiden, ze schrijven nog een boek, maar geleidelijk aan wordt het stiller om hen heen, de opvolger slaat een nieuwe richting in, en op een dag zie je ze zwijgend hun boeken inpakken en vullen zich de planken bij het antiquariaat. Sommigen ook slaan direct de deur achter zich dicht en gaan orchideeën kweken of munten verzamelen.

Voor anderen wordt de universiteit te klein. Vóór het zover is zoeken zij het hogerop in politiek of bedrijfsleven en worden managers of adviseurs van nationale statuur. Zijn ze meteen van de leeftijdgrens af.

Er zijn er ook die het wel zo’n beetje hebben gezien. Hun carrière begon als een tijger maar eindigt als een haardkleedje, in de woorden van Gerrit Komrij. Zij verzanden in bestuurlijke bijbaantjes of zinken borrelend weg in internationale praatmoerassen. In stilte verlangen zij naar de geraniums. Als zij door de visitatiecommissie met de neus op de feiten worden gedrukt is het meestal al te laat. Eigenlijk zouden zij de eer aan zichzelf moeten houden en de weg vrijmaken voor ambitieuzere opvolgers. Maar in tegenstelling tot politici en directeuren doen hoogleraren dat niet. Eerst de veertig dienstjaren vol.

De ergsten zijn de SHS’jes. SHS staat voor senile hyperactivity syndrome. Ik ben die term het eerst tegengekomen, ik kan het ook niet helpen, in relatie tot Robert Mugabe. Dan weet u meteen wat ik bedoel. Het komt in mildere vorm ook voor bij hoogleraren en universiteitsbestuurders. Sommige emeriti houden hun vakgroep nog tien jaar na hun pensioen in een ijzeren greep. Het vooruitzicht dat hun rol is uitgespeeld is voor deze mensen zo onverteerbaar dat ze trachten hun macht steeds verder uit te breiden, steeds minder kritiek kunnen verdragen, steeds grotere paleizen ter meerdere glorie van zichzelf willen neerzetten. En alles wat ze doen wordt meteen voor eeuwig in beton verankerd. Hún opvolgers moeten eerst beginnen met puinruimen.

Ik? Hoezo? Bedoelt u mij? Nu ja, vooruit dan. Dit is mijn zesde maar niet mijn laatste baan, zeg ik altijd. Ik heb nog tien jaar over. Maar ik vind het nu nog veel te leuk om er mee op te houden.

Zie je wel, daar heb je het al. Misschien wordt het eens tijd voor een functioneringsgesprek. Voor álle hoogleraren.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.