De Haagse rechtbank heeft geen principe-uitspraak gedaan over de manier waarop de TU omgaat met de reorganisatie van het Bureau. In het kort geding dat de directeur Instellingsbeleid, dr.i
r. L.N.J. de Jong, onlangs had aangespannen, werd hij op grond van zijn individuele situatie in het gelijk gesteld.
Dat blijkt uit de volledige tekst van de motivering van de rechter, die afgelopen week is vrijgegeven. Dit betekent dat andere TU-werknemers op basis van deze gerechtelijke uitspraak niet rechtstreeks kunnen claimen, dat ook hun werkzaamheden tot aan de officiële reorganisatie onveranderd blijven.
Volgens mr. P. Rijken, de raadsvrouw van De Jong die namens de vakorganisatie CMHF opereert, kan uit de uitspraak wel worden afgeleid dat de bestaande lijnorganisatie in beginsel intact moet blijven zolang de reorganisatie niet is gestart. Een dergelijke toezegging (er worden voorlopig geen onomkeerbare beslissingen genomen) heeft het college ook aan de bonden gedaan. Voor veel medewerkers, die net als De Jong klaagden over veranderende taken in het licht van de reorganisatie, heeft die toezegging de kou al uit de lucht genomen, aldus Rijken.
De Jong voerde tijdens het kort geding aan dat het werken hem onmogelijk was gemaakt. Vooral de interim-manager voor het Bedrijven Service Centrum, dr. W.C. de Gruyter, zat in zijn vaarwater. Volgens de TU had De Jong zelf ingestemd met het neerleggen van zijn leidinggevende taken. Maar omdat dit niet schriftelijk bewezen kon worden, gaf de rechter De Jong gelijk en stelde dat deze zijn volledige taken moest terugkrijgen.
Omdat de rechtbank geen principieel bezwaar maakt tegen de benoeming van een tijdelijk manager voor het Bedrijven Service Centrum en het Universiteits Service Centrum, kan het college van bestuur de aanstelling van een tijdelijk hoofd voor het Studenten Service Centrum doorzetten. De besprekingen hiervoor zijn in vergevorderd stadium. De Jong had tegen dergelijke benoemingen aanvankelijk wel bezwaar gemaakt in het kort geding. Hij vond dat hiermee zijn kansen daalden op een ‘passende functie’ in de nieuwe organisatie. De rechtbank verklaarde deze eis echter niet ontvankelijk.
Over twee weken dient de beroepszaak die De Jong heeft aangespannen bij de Commissie van Bezwaar. De voorlopige voorziening van de rechtbank geldt slechts tot zes weken na de uitspraak van deze commissie. (A.d.J.)
De Haagse rechtbank heeft geen principe-uitspraak gedaan over de manier waarop de TU omgaat met de reorganisatie van het Bureau. In het kort geding dat de directeur Instellingsbeleid, dr.ir. L.N.J. de Jong, onlangs had aangespannen, werd hij op grond van zijn individuele situatie in het gelijk gesteld.
Dat blijkt uit de volledige tekst van de motivering van de rechter, die afgelopen week is vrijgegeven. Dit betekent dat andere TU-werknemers op basis van deze gerechtelijke uitspraak niet rechtstreeks kunnen claimen, dat ook hun werkzaamheden tot aan de officiële reorganisatie onveranderd blijven.
Volgens mr. P. Rijken, de raadsvrouw van De Jong die namens de vakorganisatie CMHF opereert, kan uit de uitspraak wel worden afgeleid dat de bestaande lijnorganisatie in beginsel intact moet blijven zolang de reorganisatie niet is gestart. Een dergelijke toezegging (er worden voorlopig geen onomkeerbare beslissingen genomen) heeft het college ook aan de bonden gedaan. Voor veel medewerkers, die net als De Jong klaagden over veranderende taken in het licht van de reorganisatie, heeft die toezegging de kou al uit de lucht genomen, aldus Rijken.
De Jong voerde tijdens het kort geding aan dat het werken hem onmogelijk was gemaakt. Vooral de interim-manager voor het Bedrijven Service Centrum, dr. W.C. de Gruyter, zat in zijn vaarwater. Volgens de TU had De Jong zelf ingestemd met het neerleggen van zijn leidinggevende taken. Maar omdat dit niet schriftelijk bewezen kon worden, gaf de rechter De Jong gelijk en stelde dat deze zijn volledige taken moest terugkrijgen.
Omdat de rechtbank geen principieel bezwaar maakt tegen de benoeming van een tijdelijk manager voor het Bedrijven Service Centrum en het Universiteits Service Centrum, kan het college van bestuur de aanstelling van een tijdelijk hoofd voor het Studenten Service Centrum doorzetten. De besprekingen hiervoor zijn in vergevorderd stadium. De Jong had tegen dergelijke benoemingen aanvankelijk wel bezwaar gemaakt in het kort geding. Hij vond dat hiermee zijn kansen daalden op een ‘passende functie’ in de nieuwe organisatie. De rechtbank verklaarde deze eis echter niet ontvankelijk.
Over twee weken dient de beroepszaak die De Jong heeft aangespannen bij de Commissie van Bezwaar. De voorlopige voorziening van de rechtbank geldt slechts tot zes weken na de uitspraak van deze commissie. (A.d.J.)
Comments are closed.