Opinie

Het cynisme van de kritiekloze rede

Sinds najaar 1994 heeft Jan Koolhaas, hoogleraar bedrijfsleer bij WTM en TB, op deze pagina vierwekelijkse bijdragen geschreven. Vandaag neemt hij afscheid als columnist, met een laatste waarschuwing: ,,Intellectuele gemakzucht is de aartsvijand van wetenschap en verantwoordelijkheid.’

‘ Koolhaas is tot de conclusie gekomen dat hij zijn uitgangspunt voor het schrijven van een column niet meer kon trouw blijven. Hij wilde positie kiezen, met standvastige argumenten, en bijdragen aan een algemeen bewustzijn van de door hem gesignaleerde ontwikkelingen. ,,Daarin geloof ik niet meer.”

De universiteitsraad viert vandaag zijn vijfentwintigste verjaardag. Dat is op de valreep een cynische felicitatie waard. Jubileren en sterven van de democratisering vallen zowat in dezelfde tijd. In ons klimaat van toenemende autocratie is geen plaats meer voor democratische verantwoording – noch voor kritisch journalisme. Beide waren kenmerkend voor de Verlichting.

Naast de drang tot democratisering vond men het in de jaren zestig en zeventig wenselijk dat de pers èn de wetenschappers een kritische houding zouden innemen tegenover maatschappelijke gebeurtenissen en de rollen die bepaalde personen daarin spelen. Toen bestond er ook nog een cultuur van critical investigative journalism, waarvan Izzy Stone ieders grote voorbeeld was. In de jaren negentig zijn de denkbeelden hierover duidelijk veranderd.

Door deze verandering is het zelfs nauwelijks meer aanvaardbaar dat wij nadenken over de gevolgen van de vervlakking. Dit noem ik het Klukhuhn-effect, naar André Klukhuhn, directeur van Studium Generale in Utrecht. Dit effect houdt in dat men liever leest over positieve effecten van nieuwe mogelijkheden dan commentaar op beweringen of werk van anderen. Klukhuhn komt regelmatig kritisch uit de hoek. Mensen denken dan al gauw ,,daar heb je hem weer”, en nemen niet meer de moeite om te lezen wat hij te zeggen heeft.

Nu kàn kritiek in principe geen nieuws zijn, want het kan pas achteraf gegeven worden. In een samenleving waar nieuwswaarde maatgevend is, zal de weerstand tegen kritiek groot zijn. In zo’n samenleving zal er vooral ruimte bestaan voor ‘kennis’ met een hoge nieuwswaarde. Kennis heeft dan veel weg van ‘vernieuwde Croma’, waarvan de belangrijkste vernieuwing de kleur van de sticker is waarop staat dat het nieuw is.
Nieuwe raden

Klukhuhn schreef hierover vorige week in NRC Handelsblad, naar aanleiding van de benoeming van de raden van toezicht van de Nederlandse universiteiten. Hij vindt dat in het huidige onderwijsbeleid wetenschappelijke kennis omgesmeed wordt tot een verhandelbaar product en daarmee de universiteit niet meerte onderscheiden is van een halvarinefabriek. Een belangrijke bijdrage tot deze verwoesting van de universiteit is het bedrijfsmatig bestuur; van een almachtige decaan tot en met de raad van toezicht en zelfs de minister.

De Technische Universiteit Delft wordt voor het toezicht op haar bestuur niet getracteerd op een hedendaagse Lely of Kluiver, of op een Winsemius, maar op een olieboer, een vakbondsbons en een opperhoofd van een bodedienst. Hun maatschappelijke posities en hun reputaties duiden niet op wetenschappelijke visie en ervaring, noch op een maatschappij- of intellectueel-kritische houding. In het huidige klimaat past ook hier weer the benefit of the doubt.

De veronderstelling is dat in het bedrijfsleven, en in ons geval ook nog bij de kersverse burgemeester van Tilburg, het inzicht bestaat in enerzijds de kwaliteitscriteria waaraan onderzoek en afgestudeerden van instellingen van wetenschappelijk onderwijs moeten voldoen, en anderzijds in de organisatie die het meest efficiënt is in het voortbrengen van beide. Daarbij wordt veel nadruk gelegd op de economische rol van wetenschappelijke kennis en van afgestudeerden in onze kennismaatschappij.
Competenties

Nu geloof ik niet dat wij in een kennismaatschappij leven. Wanneer een maatschappij gekenmerkt wordt door de factor die het meest kritiek is voor haar succes, dan is het de ambachtelijke maatschappij (die in Noord-Europa pas in de Middeleeuwen begon) die als kennismaatschappij aangemerkt moet worden. Ik denk dat onze huidige maatschappij beter gekenschetst kan worden als de ‘intelligentie-maatschappij’.

Hierin is het niet langer de kennis die een individu zich eigen heeft gemaakt, die maatgevend is voor zijn bijdrage aan de maatschappelijke processen, maar zijn vermogen om steeds nieuwe problemen te identificeren en deze op steeds betere manieren op te lossen. Niet de beheersing van specifieke kennis bepaalt zijn succes, maar het vermogen om samen met anderen de hiertoe benodigde kennis te identificeren, te vinden en te gebruiken. De universiteit zou zich moeten richten op het aankweken van deze competenties.

Laatst vroeg een Engelse collega aan een student waarop de uiteindelijke kwaliteit van zijn opleiding beoordeeld moest worden. ,,Op mijn vermogen om nieuwe ideeën te produceren”, antwoordde hij. ,,Dus jij vindt dat je in de toekomst betaald moet worden voor jouw ideeën?”, vroeg de Engelsman sceptisch. ,,Nee”, zei de student, ,,alleen als ik bovendien een goed kritisch vermogen heb. Hiermee bekijk ik enerzijds het door anderen gestelde probleem en anderzijds de ideeën van mijzelf en van anderen en beoordeel ze op hun toepasselijkheid voor het oplossen van het gestelde probleem. Ik moet dan vooral letten op de consequenties die weer voor nieuwe ongewenste effecten en daarmee voor nieuwe problemen zullen zorgen. Zonder eigen, nieuwe ideeën is dit alles echter niet uitdagend en zinvol.”

,,Draagt het onderwijsprogramma waaraan jij deelneemt er veel toe bij om dit te kunnen?”, vroeg ik vervolgens zelf. ,,Niet dat ik weet”, antwoordde de student.

Daar hadden wij niet van terug.
Onder curatele

Met Klukhuhn ben ik het eens dat wij onze rijkdom, gezondheid, welzijn, comfort en veiligheid grotendeels danken aan de investeringen die in het verleden in de wetenschap gedaan zijn, en waarvan wij nu nog de vruchten plukken. Het is duidelijk dat tot nu toe de producenten en vermenigvuldigers van kennis, onze scholen en universiteiten, het in het verleden goed hebben gedaan. Deze wetenschap is volgens Klukhuhn ,,niet tot stand gekomen door de wetenschap politiek en economisch onder curatele te stellen”. Dat was en is niet nodig.

Naast de tevredenheid over ons huidige korte-termijnsucces, groeit bij sommigen de erkenning dat ònze huidige welvaart groeiende problemen veroorzaakt voor anderen, zoals de volgende generaties, en veel negatieve effecten afwentelt op de armen en zwakken in de rest van de wereld. Waar onze scholen en universiteiten dus wel in toenemende mate tekort in schieten is het ontwikkelen van intellectuele en sociale intelligentie bij haar studenten, opdat zij beter weerstand kunnen bieden tegen de intellectuele gemakzucht waaraan onze en vorige generaties blijkbaar al leden. Klukhuhn verwijst naar Karl Marx wanneer hij beweert dat het gemakzuchtige volk liever onder macht gebukt gaat dan onder verantwoordelijkheid. Dit lijkt nu ook te gelden voor wat in de tijd van Marx de elite was. Klukhuhn adviseert zijn geïnteresseerde lezers hierover het boek ‘Kritiek van de cynische rede’ van Peter Sloterdijk te raadplegen.

Ik vermoed dat intellectuele gemakzucht ook de aartsvijand is van zowel wetenschap als verantwoordelijkheid. Voor het ontwikkelen van wetenschappelijk inzicht en voor het accepteren en het dragen van verantwoordelijkheid zijn namelijk zowel het hebben èn het verwerken van kritiek onmisbaar.

Beide zouden belangrijke functies van de universiteit moeten zijn. Hoe kan zij studenten weerstand tegen deze gemakzucht aanleren als het gedrag van hen die vorm en leiding geven aan de instellingen van wetenschappelijk onderwijs, niet gekenmerkt worden door vanzelfsprekende intellectuele, wetenschappelijke en maatschappelijke verantwoording binnen de eigen gemeenschap. Toen ik dit onlangs vroeg aan prof.dr. J. Cohen, rector van de Universiteit van Maastricht en oud-staatssecretaris voor onderwijs, gaf hij het beangstigende antwoord: ,,De wal zal het schip wel keren.”
Duisternis

Aan boord van mijn schip prefereer ik een kritische en goed samenwerkende bemanning, boven de beste stuurlui op een lager wal die bezaaid is met wrakken en hun drenkelingen. Zonder goede kaarten en positiebepaling is de duisternis aan boord van een schip de grootste vijand. Het sterven van het licht stemt niet gerust. Anderen lijken echter troost te vinden in de gedachte dat veranderingen zoals ik in onze bestuurlijke praktijk signaleer, zich door de geschiedenis heen steeds hebben voorgedaan en dat de wal het schip steeds heeft gekeerd.

De vorige rector van onze universiteit, prof. ir. K.F. Wakker,memoreerde in een rede nog dat de universiteit al eeuwen alle aanslagen op haar bestaan overleefd heeft en dat het dus ook nu zo’n vaart niet zal lopen. De econoom Keynes reageerde eens op een soortgelijk argument met het voor mij zeer aansprekende antwoord dat ook hij troost vond in die gedachte, maar dat het alleen jammer was dat hij en al zijn soortgenoten voor die tijd al dood zouden zijn.

Het ligt niet in mijn karakter om lijdzaam af te wachten. De oorspronkelijke vraag of ik een column wilde schrijven over bestuurlijke aangelegenheden was gefundeerd op mijn kritische houding en participatie in de universitaire processen. Ik vond het een uitdaging wegens het gebrek aan andere kritische bijdragen in Delta. Mijn uitgangspunt was, en is nog steeds, dat in een column voor bepaalde onderwerpen, in een herkenbare stijl, een positie wordt gekozen en op standvastige manier wordt beargumenteerd. Ook hoopte ik dat mijn kritische beschouwingen een bijdrage zouden leveren aan een algemeen bewustzijn van de door mij gesignaleerde veranderingen.

Dat geloof ik niet meer. Het Klukhuhneffect slaat toe. De tijd is gekomen een punt te zetten achter mijn columnisme voordat de neveneffecten op mijn werk nòg onaangenamer worden. Ik kan niet langer aan mijn oorspronkelijke uitgangspunten als columnist trouw te blijven.

Ik hoop dat iemand anders mij eens in de vier weken zal uitdagen om toch nog eens op een andere, eveneens kritische wijze, tegen het bestuur van onze universiteit aan te kijken, terwijl ik mijzelf afscherm tegen de duisternis en het cynisme van de kritiekloze rede.

Sinds najaar 1994 heeft Jan Koolhaas, hoogleraar bedrijfsleer bij WTM en TB, op deze pagina vierwekelijkse bijdragen geschreven. Vandaag neemt hij afscheid als columnist, met een laatste waarschuwing: ,,Intellectuele gemakzucht is de aartsvijand van wetenschap en verantwoordelijkheid.” Koolhaas is tot de conclusie gekomen dat hij zijn uitgangspunt voor het schrijven van een column niet meer kon trouw blijven. Hij wilde positie kiezen, met standvastige argumenten, en bijdragen aan een algemeen bewustzijn van de door hem gesignaleerde ontwikkelingen. ,,Daarin geloof ik niet meer.”

De universiteitsraad viert vandaag zijn vijfentwintigste verjaardag. Dat is op de valreep een cynische felicitatie waard. Jubileren en sterven van de democratisering vallen zowat in dezelfde tijd. In ons klimaat van toenemende autocratie is geen plaats meer voor democratische verantwoording – noch voor kritisch journalisme. Beide waren kenmerkend voor de Verlichting.

Naast de drang tot democratisering vond men het in de jaren zestig en zeventig wenselijk dat de pers èn de wetenschappers een kritische houding zouden innemen tegenover maatschappelijke gebeurtenissen en de rollen die bepaalde personen daarin spelen. Toen bestond er ook nog een cultuur van critical investigative journalism, waarvan Izzy Stone ieders grote voorbeeld was. In de jaren negentig zijn de denkbeelden hierover duidelijk veranderd.

Door deze verandering is het zelfs nauwelijks meer aanvaardbaar dat wij nadenken over de gevolgen van de vervlakking. Dit noem ik het Klukhuhn-effect, naar André Klukhuhn, directeur van Studium Generale in Utrecht. Dit effect houdt in dat men liever leest over positieve effecten van nieuwe mogelijkheden dan commentaar op beweringen of werk van anderen. Klukhuhn komt regelmatig kritisch uit de hoek. Mensen denken dan al gauw ,,daar heb je hem weer”, en nemen niet meer de moeite om te lezen wat hij te zeggen heeft.

Nu kàn kritiek in principe geen nieuws zijn, want het kan pas achteraf gegeven worden. In een samenleving waar nieuwswaarde maatgevend is, zal de weerstand tegen kritiek groot zijn. In zo’n samenleving zal er vooral ruimte bestaan voor ‘kennis’ met een hoge nieuwswaarde. Kennis heeft dan veel weg van ‘vernieuwde Croma’, waarvan de belangrijkste vernieuwing de kleur van de sticker is waarop staat dat het nieuw is.
Nieuwe raden

Klukhuhn schreef hierover vorige week in NRC Handelsblad, naar aanleiding van de benoeming van de raden van toezicht van de Nederlandse universiteiten. Hij vindt dat in het huidige onderwijsbeleid wetenschappelijke kennis omgesmeed wordt tot een verhandelbaar product en daarmee de universiteit niet meerte onderscheiden is van een halvarinefabriek. Een belangrijke bijdrage tot deze verwoesting van de universiteit is het bedrijfsmatig bestuur; van een almachtige decaan tot en met de raad van toezicht en zelfs de minister.

De Technische Universiteit Delft wordt voor het toezicht op haar bestuur niet getracteerd op een hedendaagse Lely of Kluiver, of op een Winsemius, maar op een olieboer, een vakbondsbons en een opperhoofd van een bodedienst. Hun maatschappelijke posities en hun reputaties duiden niet op wetenschappelijke visie en ervaring, noch op een maatschappij- of intellectueel-kritische houding. In het huidige klimaat past ook hier weer the benefit of the doubt.

De veronderstelling is dat in het bedrijfsleven, en in ons geval ook nog bij de kersverse burgemeester van Tilburg, het inzicht bestaat in enerzijds de kwaliteitscriteria waaraan onderzoek en afgestudeerden van instellingen van wetenschappelijk onderwijs moeten voldoen, en anderzijds in de organisatie die het meest efficiënt is in het voortbrengen van beide. Daarbij wordt veel nadruk gelegd op de economische rol van wetenschappelijke kennis en van afgestudeerden in onze kennismaatschappij.
Competenties

Nu geloof ik niet dat wij in een kennismaatschappij leven. Wanneer een maatschappij gekenmerkt wordt door de factor die het meest kritiek is voor haar succes, dan is het de ambachtelijke maatschappij (die in Noord-Europa pas in de Middeleeuwen begon) die als kennismaatschappij aangemerkt moet worden. Ik denk dat onze huidige maatschappij beter gekenschetst kan worden als de ‘intelligentie-maatschappij’.

Hierin is het niet langer de kennis die een individu zich eigen heeft gemaakt, die maatgevend is voor zijn bijdrage aan de maatschappelijke processen, maar zijn vermogen om steeds nieuwe problemen te identificeren en deze op steeds betere manieren op te lossen. Niet de beheersing van specifieke kennis bepaalt zijn succes, maar het vermogen om samen met anderen de hiertoe benodigde kennis te identificeren, te vinden en te gebruiken. De universiteit zou zich moeten richten op het aankweken van deze competenties.

Laatst vroeg een Engelse collega aan een student waarop de uiteindelijke kwaliteit van zijn opleiding beoordeeld moest worden. ,,Op mijn vermogen om nieuwe ideeën te produceren”, antwoordde hij. ,,Dus jij vindt dat je in de toekomst betaald moet worden voor jouw ideeën?”, vroeg de Engelsman sceptisch. ,,Nee”, zei de student, ,,alleen als ik bovendien een goed kritisch vermogen heb. Hiermee bekijk ik enerzijds het door anderen gestelde probleem en anderzijds de ideeën van mijzelf en van anderen en beoordeel ze op hun toepasselijkheid voor het oplossen van het gestelde probleem. Ik moet dan vooral letten op de consequenties die weer voor nieuwe ongewenste effecten en daarmee voor nieuwe problemen zullen zorgen. Zonder eigen, nieuwe ideeën is dit alles echter niet uitdagend en zinvol.”

,,Draagt het onderwijsprogramma waaraan jij deelneemt er veel toe bij om dit te kunnen?”, vroeg ik vervolgens zelf. ,,Niet dat ik weet”, antwoordde de student.

Daar hadden wij niet van terug.
Onder curatele

Met Klukhuhn ben ik het eens dat wij onze rijkdom, gezondheid, welzijn, comfort en veiligheid grotendeels danken aan de investeringen die in het verleden in de wetenschap gedaan zijn, en waarvan wij nu nog de vruchten plukken. Het is duidelijk dat tot nu toe de producenten en vermenigvuldigers van kennis, onze scholen en universiteiten, het in het verleden goed hebben gedaan. Deze wetenschap is volgens Klukhuhn ,,niet tot stand gekomen door de wetenschap politiek en economisch onder curatele te stellen”. Dat was en is niet nodig.

Naast de tevredenheid over ons huidige korte-termijnsucces, groeit bij sommigen de erkenning dat ònze huidige welvaart groeiende problemen veroorzaakt voor anderen, zoals de volgende generaties, en veel negatieve effecten afwentelt op de armen en zwakken in de rest van de wereld. Waar onze scholen en universiteiten dus wel in toenemende mate tekort in schieten is het ontwikkelen van intellectuele en sociale intelligentie bij haar studenten, opdat zij beter weerstand kunnen bieden tegen de intellectuele gemakzucht waaraan onze en vorige generaties blijkbaar al leden. Klukhuhn verwijst naar Karl Marx wanneer hij beweert dat het gemakzuchtige volk liever onder macht gebukt gaat dan onder verantwoordelijkheid. Dit lijkt nu ook te gelden voor wat in de tijd van Marx de elite was. Klukhuhn adviseert zijn geïnteresseerde lezers hierover het boek ‘Kritiek van de cynische rede’ van Peter Sloterdijk te raadplegen.

Ik vermoed dat intellectuele gemakzucht ook de aartsvijand is van zowel wetenschap als verantwoordelijkheid. Voor het ontwikkelen van wetenschappelijk inzicht en voor het accepteren en het dragen van verantwoordelijkheid zijn namelijk zowel het hebben èn het verwerken van kritiek onmisbaar.

Beide zouden belangrijke functies van de universiteit moeten zijn. Hoe kan zij studenten weerstand tegen deze gemakzucht aanleren als het gedrag van hen die vorm en leiding geven aan de instellingen van wetenschappelijk onderwijs, niet gekenmerkt worden door vanzelfsprekende intellectuele, wetenschappelijke en maatschappelijke verantwoording binnen de eigen gemeenschap. Toen ik dit onlangs vroeg aan prof.dr. J. Cohen, rector van de Universiteit van Maastricht en oud-staatssecretaris voor onderwijs, gaf hij het beangstigende antwoord: ,,De wal zal het schip wel keren.”
Duisternis

Aan boord van mijn schip prefereer ik een kritische en goed samenwerkende bemanning, boven de beste stuurlui op een lager wal die bezaaid is met wrakken en hun drenkelingen. Zonder goede kaarten en positiebepaling is de duisternis aan boord van een schip de grootste vijand. Het sterven van het licht stemt niet gerust. Anderen lijken echter troost te vinden in de gedachte dat veranderingen zoals ik in onze bestuurlijke praktijk signaleer, zich door de geschiedenis heen steeds hebben voorgedaan en dat de wal het schip steeds heeft gekeerd.

De vorige rector van onze universiteit, prof. ir. K.F. Wakker,memoreerde in een rede nog dat de universiteit al eeuwen alle aanslagen op haar bestaan overleefd heeft en dat het dus ook nu zo’n vaart niet zal lopen. De econoom Keynes reageerde eens op een soortgelijk argument met het voor mij zeer aansprekende antwoord dat ook hij troost vond in die gedachte, maar dat het alleen jammer was dat hij en al zijn soortgenoten voor die tijd al dood zouden zijn.

Het ligt niet in mijn karakter om lijdzaam af te wachten. De oorspronkelijke vraag of ik een column wilde schrijven over bestuurlijke aangelegenheden was gefundeerd op mijn kritische houding en participatie in de universitaire processen. Ik vond het een uitdaging wegens het gebrek aan andere kritische bijdragen in Delta. Mijn uitgangspunt was, en is nog steeds, dat in een column voor bepaalde onderwerpen, in een herkenbare stijl, een positie wordt gekozen en op standvastige manier wordt beargumenteerd. Ook hoopte ik dat mijn kritische beschouwingen een bijdrage zouden leveren aan een algemeen bewustzijn van de door mij gesignaleerde veranderingen.

Dat geloof ik niet meer. Het Klukhuhneffect slaat toe. De tijd is gekomen een punt te zetten achter mijn columnisme voordat de neveneffecten op mijn werk nòg onaangenamer worden. Ik kan niet langer aan mijn oorspronkelijke uitgangspunten als columnist trouw te blijven.

Ik hoop dat iemand anders mij eens in de vier weken zal uitdagen om toch nog eens op een andere, eveneens kritische wijze, tegen het bestuur van onze universiteit aan te kijken, terwijl ik mijzelf afscherm tegen de duisternis en het cynisme van de kritiekloze rede.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.