Halverwege de jaren zeventig heeft men in Zweden ontdekt dat het lichaam endorphinen produceert, natuurlijke pijnstillers. Wie had zich ooit kunnen voorstellen dat wij in ons eigen lichaam verdovende middelen maken wanneer het daartoe gestimuleerd wordt.
Men is er sindsdien achter gekomen dat endorphinen slechts een kleine subset is van de honderden, zo niet duizenden neuropeptiden. Stoffen die het functioneren van ons lichaam regelen.
Hoe dit gebeurt weten wij nog niet precies, maar wel dat het gebeurt met neuropeptiden. We weten ook dat het plaatsvindt op het niveau van de lichaamscellen. Voordat dit bekend was maakten wij er al gebruik via het placebo- effect. Als men een patiënt een suikerpilletje geeft en hem vertelt dat het een effectief medicijn is, dan treden soms gewenste effecten op. Dit lukt vooral wanneer men de patiënt er veel voor laat betalen.
Placebo’s hebben een slechte naam. Veelal denkt men dat de patiënt simuleert. Dat kan toch niet anders, want hij wordt al beter van een suikerpilletje. Deze manier van denken is zelfvernietigend. Wanneer de verbetering optreedt, is er toch geen mooier medicijn dan een placebo? Vaak voelt ook de patiënt zich bedrogen als hij er achterkomt dat hij genezen is door een placebo. Ook hier is weinig reden toe.
Een complicerende factor is dat er volgens mij ook een placebo-syndroom bestaat. De patiënt vermoedt dat het échte medicijn dat hem is voorgeschreven een placebo is. Hij heeft er niet of weinig voor betaald en hij vertrouwt zijn apotheker niet meer sinds al die berichten in de pers over te dure medicijnen. Het gevolg is dat het medicijn door zijn lichaam wordt tegengewerkt en het gewenste effect uit blijft. Bij het placebo-syndroom kan het placebo-effect nóóit meer optreden en neemt de effectiviteit van andere medicijnen ook af.
Terug naar het voorbeeld van de neuropeptiden. Zij sturen ons lichaam voornamelijk aan op het niveau van de individuele cellen. Het gevolg is dat bij hersendood, veel organieke functies ongestoord doorgaan. Gebruikt men deze metafoor voor een organisatie, dan moet zij voornamelijk aangestuurd worden op het niveau van haar individuele leden. Dit noem ik de cellulaire organisatietheorie. Die beweert bijvoorbeeld dat voor het ophogen van dijken mensen (met namen en geboortedata) met machines en materialen aan het werk moeten. Alle discussies vóór men aan het werk gaat, binnen en tussen de vele bestuurslagen die zich met de waterkeringen bezig houden, zijn dan misschien placebo’s die hopelijk de individuele mensen (cellen) tot het gewenste gedrag brengen.
Net zoals bij één persoon kan ook in dit geval het placebo-syndroom toeslaan, zeker gezien de slechte ervaring van de polderbewoners met bestuurders en hun goede voornemens voorverhoging van de veiligheid van de polders. Gelukkig heeft de hersendood van de centrale overheid ten aanzien van de dijkverbetering over de laatste jaren geen ernstige effecten gehad, omdat er geen groot genoeg extern gevaar was.
Wat toont ons deze metafoor, toegepast op onze universitair organisatie? Ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van de VSNU was er een debat over het hoger onderwijs, ook op televisie. Iemand in de zaal merkte op dat als Ritzen ook maar enig gevoel heeft voor het belang van de universiteiten voor onze samenleving, hij 500 miljoen gulden méér ter beschikking moet stellen in plaats van ze te bezuinigen.
Deze spreker is een voorbeeld van iemand die nog het volste vertrouwen heeft in het placebo-effect, vooral omdat het veel geld kost. Bovendien heeft hij nog hoop dat op dit beleidsterrein de hersendood niet is ingetreden.
Zelf geloof ik niet meer dat zo’n placebo de nog werkende cellen (medewerkers) zal aanzetten tot het verbeteren van hun functioneren en zeker niet dat het zal bijdragen tot het verwijderen van die cellen (medewerkers) die wel veel energie opslorpen, maar niet veel meer bijdragen tot de goede kwaliteit van onze universiteiten. Integendeel, ik denk dat het universitaire placebo-syndroom hierdoor versterkt wordt. Mijn hoop ligt elders.
Een niet al te ziek lichaam weet zelf nieuwe evenwichten te vinden door zijn cellen met neuropeptiden bij te sturen. Welke organisatorische neuropeptiden wij binnen onze universiteit moeten mobiliseren weet ik nog niet.
Halverwege de jaren zeventig heeft men in Zweden ontdekt dat het lichaam endorphinen produceert, natuurlijke pijnstillers. Wie had zich ooit kunnen voorstellen dat wij in ons eigen lichaam verdovende middelen maken wanneer het daartoe gestimuleerd wordt. Men is er sindsdien achter gekomen dat endorphinen slechts een kleine subset is van de honderden, zo niet duizenden neuropeptiden. Stoffen die het functioneren van ons lichaam regelen.
Hoe dit gebeurt weten wij nog niet precies, maar wel dat het gebeurt met neuropeptiden. We weten ook dat het plaatsvindt op het niveau van de lichaamscellen. Voordat dit bekend was maakten wij er al gebruik via het placebo- effect. Als men een patiënt een suikerpilletje geeft en hem vertelt dat het een effectief medicijn is, dan treden soms gewenste effecten op. Dit lukt vooral wanneer men de patiënt er veel voor laat betalen.
Placebo’s hebben een slechte naam. Veelal denkt men dat de patiënt simuleert. Dat kan toch niet anders, want hij wordt al beter van een suikerpilletje. Deze manier van denken is zelfvernietigend. Wanneer de verbetering optreedt, is er toch geen mooier medicijn dan een placebo? Vaak voelt ook de patiënt zich bedrogen als hij er achterkomt dat hij genezen is door een placebo. Ook hier is weinig reden toe.
Een complicerende factor is dat er volgens mij ook een placebo-syndroom bestaat. De patiënt vermoedt dat het échte medicijn dat hem is voorgeschreven een placebo is. Hij heeft er niet of weinig voor betaald en hij vertrouwt zijn apotheker niet meer sinds al die berichten in de pers over te dure medicijnen. Het gevolg is dat het medicijn door zijn lichaam wordt tegengewerkt en het gewenste effect uit blijft. Bij het placebo-syndroom kan het placebo-effect nóóit meer optreden en neemt de effectiviteit van andere medicijnen ook af.
Terug naar het voorbeeld van de neuropeptiden. Zij sturen ons lichaam voornamelijk aan op het niveau van de individuele cellen. Het gevolg is dat bij hersendood, veel organieke functies ongestoord doorgaan. Gebruikt men deze metafoor voor een organisatie, dan moet zij voornamelijk aangestuurd worden op het niveau van haar individuele leden. Dit noem ik de cellulaire organisatietheorie. Die beweert bijvoorbeeld dat voor het ophogen van dijken mensen (met namen en geboortedata) met machines en materialen aan het werk moeten. Alle discussies vóór men aan het werk gaat, binnen en tussen de vele bestuurslagen die zich met de waterkeringen bezig houden, zijn dan misschien placebo’s die hopelijk de individuele mensen (cellen) tot het gewenste gedrag brengen.
Net zoals bij één persoon kan ook in dit geval het placebo-syndroom toeslaan, zeker gezien de slechte ervaring van de polderbewoners met bestuurders en hun goede voornemens voorverhoging van de veiligheid van de polders. Gelukkig heeft de hersendood van de centrale overheid ten aanzien van de dijkverbetering over de laatste jaren geen ernstige effecten gehad, omdat er geen groot genoeg extern gevaar was.
Wat toont ons deze metafoor, toegepast op onze universitair organisatie? Ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van de VSNU was er een debat over het hoger onderwijs, ook op televisie. Iemand in de zaal merkte op dat als Ritzen ook maar enig gevoel heeft voor het belang van de universiteiten voor onze samenleving, hij 500 miljoen gulden méér ter beschikking moet stellen in plaats van ze te bezuinigen.
Deze spreker is een voorbeeld van iemand die nog het volste vertrouwen heeft in het placebo-effect, vooral omdat het veel geld kost. Bovendien heeft hij nog hoop dat op dit beleidsterrein de hersendood niet is ingetreden.
Zelf geloof ik niet meer dat zo’n placebo de nog werkende cellen (medewerkers) zal aanzetten tot het verbeteren van hun functioneren en zeker niet dat het zal bijdragen tot het verwijderen van die cellen (medewerkers) die wel veel energie opslorpen, maar niet veel meer bijdragen tot de goede kwaliteit van onze universiteiten. Integendeel, ik denk dat het universitaire placebo-syndroom hierdoor versterkt wordt. Mijn hoop ligt elders.
Een niet al te ziek lichaam weet zelf nieuwe evenwichten te vinden door zijn cellen met neuropeptiden bij te sturen. Welke organisatorische neuropeptiden wij binnen onze universiteit moeten mobiliseren weet ik nog niet.
![](https://delta.tudelft.nl/wp-content/uploads/2023/08/Delta_favicon.png)
Comments are closed.