Opinie

Middelmaat

Afgelopen zondag bezocht ik een wedstrijd van de oudste betaald-voetbal club van Nederland, Sparta. Op de kop af 113 jaar oud. De verjaardag wordt gevierd met 0-1 verlies tegen F.C

. Utrecht en een soort van after-VIP-party waar ik door omstandigheden ook mag verschijnen.

Niets ten nadele van Sparta, het is een prachtige club, maar op het podium staat het zieligste bandje dat ik ooit heb gezien. Een kalende bassist, een aalgladde gitarist en op de toetsen een pakweg veertigjarige vrouw die griezelig veel lijkt op Jomanda. In paarse lappen gehuld, haar in een knotje en een gouden kettinkje om de slanke hals. Als een holistisch masseuse streelt ze de toetsen van haar Roland synthesizer. Met moeite herken ik het nummer dat ze spelen. ‘Fire’ van Bruce Springsteen. De ongevaarlijke versie.

Wanneer het liedje is afgelopen klapt er niemand. Niemand. Mijn tenen krommen zich. Stiltes als deze móeten volgeklapt worden, daar is iedereen mee opgevoed. Nu is er niemand onder de paar honderd aanwezigen, echt helemaal niemand, die het voor elkaar krijgt ook maar één keer de handen tegen elkaar te slaan. Geschrokken kijk ik naar Jomanda. Dit is toch de grote nachtmerrie van elke artiest? Nummer klaar, geen applaus. Nul. Doodse stilte.

Maar ze kijkt niet op of om. Met een uitgestreken, uitdrukkingsloos gezicht drukt ze wat knopjes in en hup, daar gaan ze weer. ‘Jolene’ van Dolly Parton. Weer dwarrelen haar vingers vederlicht over de toetsen, weer maakt de bassist buitengewoon beschaafde heupbeweginkjes en weer speelt de gitarist zijn akkoorden even plichtmatig als hij tandpasta-glimlacht naar het publiek. En zo gaat het de hele middag verder. Elk volgend nummer lijkt op het voorgaande; alles wat ze spelen is ontdaan van de scherpe randjes. Dit is muziek van de lopende band. Confectie. One size fits all. Complete en totale middelmaat.

Terwijl ik daar zo naar sta te kijken, van een afstandje, ervaar ik een plotseling en onverwacht gevoel van volstrekte gelukzaligheid. Het is een gevoel dat begint in mijn buik maar binnen de kortste keren mijn vingertoppen heeft bereikt. Ik kijk naar drie mensen op de helft van hun leven die op een zondagmiddag middelmatige muziek maken waar helemaal niemand naar wil luisteren. Het kan niemand schelen wat zij doen en daarom kan het henzelf ook niets schelen. Zij worden redelijk tot goed betaald en het succes van hun optreden wordt gemeten naar de mate waarin ze niet worden opgemerkt. Ze zijn het volstrekt onbelangrijke decor van andermans leven.

Waarom dit me zo gelukkig maakt weet ik niet precies. Misschien neemt het de druk weg van het moeten presteren; de peer pressure van studie- en leeftijdgenoten die allemaal nog heel jongehonderig de wereld willen veroveren. Deze verlepte driemansformatie laat zien dat je je in deze wereld prima kunt redden, ook als je eigenlijk niets te melden hebt.

Maar ik denk dat er meer is dan dit soort cynisch leedvermaak. Het is bijna ondenkbaar dat iemand enige bevrediging haalt uit dit werk en daarom móet er iets zijn dat deze drie hebben begrepen over het leven dat ik nog niet begrijp. Zij móeten op een diepere waarheidzijn gestoten die het leven oneindig meer maakt dan een Bossa Nova uit een synthesizer.

En dat maakt deze Jomanda opeens een stuk interessanter. Begeerlijker, zelfs. Ik voel me plotseling werkelijk tot haar aangetrokken, wil met haar praten, wil met haar mee naar haar flat in Barendrecht waar ze de Roland rechtop tegen de muur zet en Indiase kruidenthee zet. Waar ze tientallen kaarsen aansteekt en ook wierrook en waar ze me onder een paarse sprei inwijdt in de geheimen van haar leven.

Afgelopen zondag bezocht ik een wedstrijd van de oudste betaald-voetbal club van Nederland, Sparta. Op de kop af 113 jaar oud. De verjaardag wordt gevierd met 0-1 verlies tegen F.C. Utrecht en een soort van after-VIP-party waar ik door omstandigheden ook mag verschijnen.

Niets ten nadele van Sparta, het is een prachtige club, maar op het podium staat het zieligste bandje dat ik ooit heb gezien. Een kalende bassist, een aalgladde gitarist en op de toetsen een pakweg veertigjarige vrouw die griezelig veel lijkt op Jomanda. In paarse lappen gehuld, haar in een knotje en een gouden kettinkje om de slanke hals. Als een holistisch masseuse streelt ze de toetsen van haar Roland synthesizer. Met moeite herken ik het nummer dat ze spelen. ‘Fire’ van Bruce Springsteen. De ongevaarlijke versie.

Wanneer het liedje is afgelopen klapt er niemand. Niemand. Mijn tenen krommen zich. Stiltes als deze móeten volgeklapt worden, daar is iedereen mee opgevoed. Nu is er niemand onder de paar honderd aanwezigen, echt helemaal niemand, die het voor elkaar krijgt ook maar één keer de handen tegen elkaar te slaan. Geschrokken kijk ik naar Jomanda. Dit is toch de grote nachtmerrie van elke artiest? Nummer klaar, geen applaus. Nul. Doodse stilte.

Maar ze kijkt niet op of om. Met een uitgestreken, uitdrukkingsloos gezicht drukt ze wat knopjes in en hup, daar gaan ze weer. ‘Jolene’ van Dolly Parton. Weer dwarrelen haar vingers vederlicht over de toetsen, weer maakt de bassist buitengewoon beschaafde heupbeweginkjes en weer speelt de gitarist zijn akkoorden even plichtmatig als hij tandpasta-glimlacht naar het publiek. En zo gaat het de hele middag verder. Elk volgend nummer lijkt op het voorgaande; alles wat ze spelen is ontdaan van de scherpe randjes. Dit is muziek van de lopende band. Confectie. One size fits all. Complete en totale middelmaat.

Terwijl ik daar zo naar sta te kijken, van een afstandje, ervaar ik een plotseling en onverwacht gevoel van volstrekte gelukzaligheid. Het is een gevoel dat begint in mijn buik maar binnen de kortste keren mijn vingertoppen heeft bereikt. Ik kijk naar drie mensen op de helft van hun leven die op een zondagmiddag middelmatige muziek maken waar helemaal niemand naar wil luisteren. Het kan niemand schelen wat zij doen en daarom kan het henzelf ook niets schelen. Zij worden redelijk tot goed betaald en het succes van hun optreden wordt gemeten naar de mate waarin ze niet worden opgemerkt. Ze zijn het volstrekt onbelangrijke decor van andermans leven.

Waarom dit me zo gelukkig maakt weet ik niet precies. Misschien neemt het de druk weg van het moeten presteren; de peer pressure van studie- en leeftijdgenoten die allemaal nog heel jongehonderig de wereld willen veroveren. Deze verlepte driemansformatie laat zien dat je je in deze wereld prima kunt redden, ook als je eigenlijk niets te melden hebt.

Maar ik denk dat er meer is dan dit soort cynisch leedvermaak. Het is bijna ondenkbaar dat iemand enige bevrediging haalt uit dit werk en daarom móet er iets zijn dat deze drie hebben begrepen over het leven dat ik nog niet begrijp. Zij móeten op een diepere waarheidzijn gestoten die het leven oneindig meer maakt dan een Bossa Nova uit een synthesizer.

En dat maakt deze Jomanda opeens een stuk interessanter. Begeerlijker, zelfs. Ik voel me plotseling werkelijk tot haar aangetrokken, wil met haar praten, wil met haar mee naar haar flat in Barendrecht waar ze de Roland rechtop tegen de muur zet en Indiase kruidenthee zet. Waar ze tientallen kaarsen aansteekt en ook wierrook en waar ze me onder een paarse sprei inwijdt in de geheimen van haar leven.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.