Sommige mensen vallen in een zwijm voor Renzo Piano’s Centre Pompidou in Parijs, anderen vinden er niet veel aan. En het gebouw van de faculteit Bouwkunde roept ook reacties op die variëren van ‘een fort dat oprijst uit het water’ tot een ‘blok beton’.
Analoog daaraan is het beoordelen van de wetenschappelijkheid van een bouwkundig ontwerp en ontwerpend onderzoek moeilijk, vinden de bouwkunde-aio’s. Volgens hen ontbreekt het Bouwkunde aan een wetenschapsfilosofische traditie en daar willen ze verandering in brengen.
In het verleden is gebleken dat het slecht gesteld was met de promovendi bij Bouwkunde. Uit een onderzoek van vorig jaar uitgevoerd door de dienst Onderwijs en Onderzoek van het Bureau van de Universiteit kwam naar voren dat over de periode ’86-’95 slechts 4 van de 21 aio’s bij Bouwkunde binnen 5 jaar promoveert. De rest hoopt het ooit nog in de avonduren af te maken of is definitief afgehaakt.
,,Een groot deel van de aio’s die ermee kappen, doet dat om persoonlijke problemen met de promotor”, zegt Christoph Ravesloot, voorzitter van het Bouwkunde aio-overleg. ,,Omdat er geen objectieve beoordelingscriteria beschikbaar zijn om ontwerpend onderzoek aan te toetsen, kan een meningsverschil dan sneller fataal zijn voor de voortzetting van het onderzoek.”
Om wat aan deze problematiek te doen heeft de faculteit de Vaste Commissie Wetenschapsbeoefening (VCW) op een nieuwe leest geschoeid. Er zijn externe leden bijgekomen en de commissie heeft extra taken gekregen: Het uitvoeren van een screening bij de aanstelling van nieuwe aio’s en het doen van jaarlijkse voortgangscontrole van het aio-onderzoek.
Deze commissie heeft volgens Ravesloot reeds veel verbeterd. Met name het vooraf bekijken of de aio en de promotor inhoudelijk en persoonlijk een beetje bij elkaar passen is erg belangrijk. Ook VCW-voorzitter prof.dr.ir. F.W. van Voorden zegt dat de situatie sterk is verbeterd. Hij noemt de geschetste problematiek deels achterhaald: ,,Als promotoren met slechte onderzoeksvoorstellen komen, gaat het onderzoek niet meer door.”
Van Voorden hoopt dat de VCW op den duur weer overbodig zal zijn. ,,In feite holt de commissie momenteel de functie van de promotoren uit, want het is hun taak om de voortgang van het onderzoek van de aio’s te controleren. Anderzijds denk ik wel dat Bouwkunde er baat bij heeft op de een of andere wijze een vinger aan de pols te houden.”
Terugkoppeling
Het Baioo is echter nog niet tevreden over de voortgangscontrole van de VCW. Het is hen niet duidelijk welke criteria worden gehanteerd, en zij vinden de terugkoppeling naar de aio mager. Navraag bij de VCW maakt duidelijk dat er sprake is in verschil van opvattingen over wat ontwerpendonderzoek is. Volgens de VCW is er geen verschil tussen ontwerpend onderzoek en ander technologisch onderzoek. De VCW toetst het aio-onderzoek dus aan de algemeen geldende criteria zoals die door de dekanen zijn opgesteld.
Ravesloot is het daar niet helemaal mee eens: ,,Natuurlijk bestaat vrijwel elk technologisch onderzoek uit een ontwerpcomponent en een technologische component, maar bij bouwkunde is die ontwerpcomponent complexer en veel sterker aanwezig. Dat vereist aanvullende criteria.”
Overigens is promoveren puur op een ontwerp ook mogelijk, maar bij de Faculteit Bouwkunde nog maar een keer voorgekomen, bij de promotie van prof.dr.ir. A.D.J.M. Eekhout. Daarom heeft BaioO geprobeerd zelf wetenschappelijke criteria op te stellen. Wanneer deze criteria er eenmaal zijn, wordt beoordelen van ontwerpend onderzoek objectiever en zijn promovendi minder afhankelijk van de mening van de promotor. Ravesloot: ,,We willen kunnen aantonen dat we wetenschappelijk bezig zijn geweest.”
Binnen de aio-groep is nog geen overeenstemming over de inhoud van deze criteria, maar men heeft al wel een tussenstand opgemaakt en die neergezet in het boekje ‘Criteria voor wetenschappelijk ontwerp en onderzoek’. Daarin geeft onder meer prof.dr.ir. T.M. de Jong zijn visie op deze problematiek.
De Jong schrijft dat ontwerpend onderzoek met wezenlijk andere criteria beoordeeld moet worden dan empirisch en theoretisch onderzoek. Een ontwerp richt zich op het logisch mogelijke, empirisch onderzoek op het waarschijnlijke, theoretisch onderzoek op het noodzakelijke.
Hij vindt dat van een ontwerp wel verlangd mag worden dat het wezenlijk níeuwe mogelijkheden aan het licht brengt, en die nieuwswaarde moet ook blijken uit een inventarisatie van soortgelijke bestaande ontwerpen. Het moet aannemelijk gemaakt worden dat de onwaarschijnlijke mogelijkheden technisch haalbaar zijn en ooit economisch uitvoerbaar.
Het ontwerp moet volgens De Jong gepaard gaan met een effectanalyse die ecologische, technische, economische en maatschappelijke effecten omvat. Het te verwachten maatschappelijke effect moet ethisch toelaatbaar zijn. Het ontwerp moet eveneens gepaard gaan met een visie op het te verwachten traject van technische uitvoering en maatschappelijke implementatie.
Belangstelling
De Jong concludeert dat van een ontwerp dus niet gevergd mag worden dat het waarschijnlijk, wenselijk of noodzakelijk is. Ook niet dat het doelgericht ontwikkeld is aan de hand van een programma van eisen vooraf. Ravesloot: ,,Het boekje van Taeke de Jong: ‘Kleine methodologie voor ontwerpen’, waarin hij deze ideeën uitgebreider toelicht, is eigenlijk het enige wat op dit gebied verschenen is. Vandaar ook dat van andere universiteiten zoals Eindhoven en Twente maar ook vanuit hogescholen, veel belangstelling getoond is voor ons boekje, dat daar op voortborduurt.”
Het bestuur van de faculteit houdt zich eveneens met dit vraagstuk bezig. ,,Misschien wel meer dan het Baioo denkt”, zegt dr. H.B.R. van Wegen, als onderzoekscoördinator adviseur van het bestuur. ,,Het bestuur heeft vakgroepen gevraagd zichte buigen over ontwerpcriteria en het beoordelen van een ontwerp als wetenschappelijke prestatie. En ook op universitair niveau is de commissie Dirken voor deze problematiek opgericht, al ligt die momenteel even stil.”
Op 11 Juni organiseert het BaioO weer een debat, waarvoor ook mensen van buiten de faculteit uitgenodigd worden. Ravesloot: ,,Het is de bedoeling dat wij deze discussie op gang brengen, en dat er op de faculteit een club komt die het in de toekomst warm houdt. De criteria mogen namelijk niet star worden. Het moet een dynamisch geheel blijven. Zelfreflectie blijft essentieel voor een faculteit.”
Sommige mensen vallen in een zwijm voor Renzo Piano’s Centre Pompidou in Parijs, anderen vinden er niet veel aan. En het gebouw van de faculteit Bouwkunde roept ook reacties op die variëren van ‘een fort dat oprijst uit het water’ tot een ‘blok beton’. Analoog daaraan is het beoordelen van de wetenschappelijkheid van een bouwkundig ontwerp en ontwerpend onderzoek moeilijk, vinden de bouwkunde-aio’s. Volgens hen ontbreekt het Bouwkunde aan een wetenschapsfilosofische traditie en daar willen ze verandering in brengen.
In het verleden is gebleken dat het slecht gesteld was met de promovendi bij Bouwkunde. Uit een onderzoek van vorig jaar uitgevoerd door de dienst Onderwijs en Onderzoek van het Bureau van de Universiteit kwam naar voren dat over de periode ’86-’95 slechts 4 van de 21 aio’s bij Bouwkunde binnen 5 jaar promoveert. De rest hoopt het ooit nog in de avonduren af te maken of is definitief afgehaakt.
,,Een groot deel van de aio’s die ermee kappen, doet dat om persoonlijke problemen met de promotor”, zegt Christoph Ravesloot, voorzitter van het Bouwkunde aio-overleg. ,,Omdat er geen objectieve beoordelingscriteria beschikbaar zijn om ontwerpend onderzoek aan te toetsen, kan een meningsverschil dan sneller fataal zijn voor de voortzetting van het onderzoek.”
Om wat aan deze problematiek te doen heeft de faculteit de Vaste Commissie Wetenschapsbeoefening (VCW) op een nieuwe leest geschoeid. Er zijn externe leden bijgekomen en de commissie heeft extra taken gekregen: Het uitvoeren van een screening bij de aanstelling van nieuwe aio’s en het doen van jaarlijkse voortgangscontrole van het aio-onderzoek.
Deze commissie heeft volgens Ravesloot reeds veel verbeterd. Met name het vooraf bekijken of de aio en de promotor inhoudelijk en persoonlijk een beetje bij elkaar passen is erg belangrijk. Ook VCW-voorzitter prof.dr.ir. F.W. van Voorden zegt dat de situatie sterk is verbeterd. Hij noemt de geschetste problematiek deels achterhaald: ,,Als promotoren met slechte onderzoeksvoorstellen komen, gaat het onderzoek niet meer door.”
Van Voorden hoopt dat de VCW op den duur weer overbodig zal zijn. ,,In feite holt de commissie momenteel de functie van de promotoren uit, want het is hun taak om de voortgang van het onderzoek van de aio’s te controleren. Anderzijds denk ik wel dat Bouwkunde er baat bij heeft op de een of andere wijze een vinger aan de pols te houden.”
Terugkoppeling
Het Baioo is echter nog niet tevreden over de voortgangscontrole van de VCW. Het is hen niet duidelijk welke criteria worden gehanteerd, en zij vinden de terugkoppeling naar de aio mager. Navraag bij de VCW maakt duidelijk dat er sprake is in verschil van opvattingen over wat ontwerpendonderzoek is. Volgens de VCW is er geen verschil tussen ontwerpend onderzoek en ander technologisch onderzoek. De VCW toetst het aio-onderzoek dus aan de algemeen geldende criteria zoals die door de dekanen zijn opgesteld.
Ravesloot is het daar niet helemaal mee eens: ,,Natuurlijk bestaat vrijwel elk technologisch onderzoek uit een ontwerpcomponent en een technologische component, maar bij bouwkunde is die ontwerpcomponent complexer en veel sterker aanwezig. Dat vereist aanvullende criteria.”
Overigens is promoveren puur op een ontwerp ook mogelijk, maar bij de Faculteit Bouwkunde nog maar een keer voorgekomen, bij de promotie van prof.dr.ir. A.D.J.M. Eekhout. Daarom heeft BaioO geprobeerd zelf wetenschappelijke criteria op te stellen. Wanneer deze criteria er eenmaal zijn, wordt beoordelen van ontwerpend onderzoek objectiever en zijn promovendi minder afhankelijk van de mening van de promotor. Ravesloot: ,,We willen kunnen aantonen dat we wetenschappelijk bezig zijn geweest.”
Binnen de aio-groep is nog geen overeenstemming over de inhoud van deze criteria, maar men heeft al wel een tussenstand opgemaakt en die neergezet in het boekje ‘Criteria voor wetenschappelijk ontwerp en onderzoek’. Daarin geeft onder meer prof.dr.ir. T.M. de Jong zijn visie op deze problematiek.
De Jong schrijft dat ontwerpend onderzoek met wezenlijk andere criteria beoordeeld moet worden dan empirisch en theoretisch onderzoek. Een ontwerp richt zich op het logisch mogelijke, empirisch onderzoek op het waarschijnlijke, theoretisch onderzoek op het noodzakelijke.
Hij vindt dat van een ontwerp wel verlangd mag worden dat het wezenlijk níeuwe mogelijkheden aan het licht brengt, en die nieuwswaarde moet ook blijken uit een inventarisatie van soortgelijke bestaande ontwerpen. Het moet aannemelijk gemaakt worden dat de onwaarschijnlijke mogelijkheden technisch haalbaar zijn en ooit economisch uitvoerbaar.
Het ontwerp moet volgens De Jong gepaard gaan met een effectanalyse die ecologische, technische, economische en maatschappelijke effecten omvat. Het te verwachten maatschappelijke effect moet ethisch toelaatbaar zijn. Het ontwerp moet eveneens gepaard gaan met een visie op het te verwachten traject van technische uitvoering en maatschappelijke implementatie.
Belangstelling
De Jong concludeert dat van een ontwerp dus niet gevergd mag worden dat het waarschijnlijk, wenselijk of noodzakelijk is. Ook niet dat het doelgericht ontwikkeld is aan de hand van een programma van eisen vooraf. Ravesloot: ,,Het boekje van Taeke de Jong: ‘Kleine methodologie voor ontwerpen’, waarin hij deze ideeën uitgebreider toelicht, is eigenlijk het enige wat op dit gebied verschenen is. Vandaar ook dat van andere universiteiten zoals Eindhoven en Twente maar ook vanuit hogescholen, veel belangstelling getoond is voor ons boekje, dat daar op voortborduurt.”
Het bestuur van de faculteit houdt zich eveneens met dit vraagstuk bezig. ,,Misschien wel meer dan het Baioo denkt”, zegt dr. H.B.R. van Wegen, als onderzoekscoördinator adviseur van het bestuur. ,,Het bestuur heeft vakgroepen gevraagd zichte buigen over ontwerpcriteria en het beoordelen van een ontwerp als wetenschappelijke prestatie. En ook op universitair niveau is de commissie Dirken voor deze problematiek opgericht, al ligt die momenteel even stil.”
Op 11 Juni organiseert het BaioO weer een debat, waarvoor ook mensen van buiten de faculteit uitgenodigd worden. Ravesloot: ,,Het is de bedoeling dat wij deze discussie op gang brengen, en dat er op de faculteit een club komt die het in de toekomst warm houdt. De criteria mogen namelijk niet star worden. Het moet een dynamisch geheel blijven. Zelfreflectie blijft essentieel voor een faculteit.”
Comments are closed.