De plannen tot samenwerking tussen de drie technische universiteiten zijn veelbelovend en gebaseerd op goede ideeën. Maar over essentiële onderwerpen wordt niet gerept en veel blijft onduidelijk.
De plannen tot samenwerking tussen de drie technische universiteiten zijn veelbelovend en gebaseerd op goede ideeën. Maar over essentiële onderwerpen wordt niet gerept en veel blijft onduidelijk.
Over een paar weken komt het eindrapport uit van de stuurgroep die onder leiding van oud-minister Hermans op de samenwerking tussen Delft, Eindhoven en Twente heeft gestudeerd.
Voor velen is echter onduidelijk waartoe de samenwerking zal leiden. Ook in de vorige versie van dit sectorplan Wetenschap en Technologie, dat in het najaar verscheen, bleef dit onbeantwoord. Een mening vormen over de wenselijkheid van de hele samenwerking, en de vorm ervan, gaat moeizaam omdat er nog geen beslissingen zijn genomen over basale onderwerpen als doeltreffendheid, structuur en toekomstbeeld.
Ten eerste ligt er de vraag: wat is de relatie tussen de problemen die de aanleiding vormden voor de samenwerking en de aangedragen oplossingen? Waar het om ging was ‘macrodoelmatigheid’: tegengaan van versnippering van onderwijs en onderzoek.
Neem als eerste voorbeeld nieuwe technologieën, zoals bijvoorbeeld construction and engineering. Die worden ingeschreven als een landelijke opleiding en alsnog aan alle drie de instellingen gedoceerd en onderzocht. Terwijl dit juist de aangewezen onderzoeksgebieden zijn om direct op de meest efficiënte manier aan één enkele instelling op te starten.
Of neem het reduceren van het aantal officiële (zogeheten Croho-)benamingen: het zou inhouden dat meerdere masters van de drie TU’s met vergelijkbare inhoud worden samengevoegd onder één naam en tot één opleiding. Dat zou dan zorgen voor meer transparantie. Aan beide gevolgen kan echter sterk worden getwijfeld, omdat er inhoudelijk weinig verandert: in de praktijk blijven het dezelfde gescheiden studies.
Of denk aan maatregelen in de bacheloropleidingen, zoals een betere aansluiting met het vwo, een ruimere aandacht voor het opleiden van leraren, het vergroten van de aantrekkelijkheid van de studies en het verbeteren van de doorstroom. Goede plannen en zeker de moeite waard om hier afspraken over te maken nu ze toch met elkaar rond de tafel zitten, maar het heeft weinig te maken met ‘macrodoelmatigheid’.
Enkel de aangekondigde herverdeling van onderzoek kan echt kracht geven aan de doeltreffendheid van de plannen.
Verder ontbreekt aan het concept van een virtuele Technische Universiteit Nederland nog steeds een duidelijk bestuursmodel. Er wordt enkel gesproken over een doorzettingsmacht van het overleg van de voorzitters van de colleges van bestuur van de TU’s waarin ‘bindende besluiten genomen worden die met kracht kunnen worden geïmplementeerd’.
Over de praktische betekenis hiervan wordt nog getwist en juridisch lijkt het onmogelijk. Het doet denken aan de olifant in de porseleinkast, en het kan, bij zelfstandig blijvende universiteiten, niet gaan om een formele nieuwe bestuurslaag.
Ook is er niet voorzien in een vorm van formele medezeggenschap. De invloed van ondernemingsraad en studentenraad gaat niet verder dan aanpassingen op het instellingsplan, dus op de grote strategische lijnen. Het college van bestuur doet zijn best om partijen te horen en om draagvlak te creëren, maar een structurele oplossing is dat natuurlijk niet. Die is veel te afhankelijk van hun goede wil. De overige verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden is ook nog niet in kaart gebracht.
Verder ontbreekt er een langetermijnvisie. En als die er is lijkt die nog sterk te verschillen bij alle betrokkenen. Het kan nog steeds de vorm aannemen van een aanzet tot structurele samenwerking en structureel overleg, maar ook van een ‘eenmalige’ grootschalige afstemmingsoperatie.
De intenties lijken te wijzen op het eerste, maar het ontbreken van een bestuursstructuur en onduidelijkheid over een wervingsstrategie doet daaraan twijfelen. Zo wil Twente richting fusie, staat Eindhoven daar niet voor te juichen en is er voor Delft geen sprake van. Verder hebben het ministerie van onderwijs en het bedrijfsleven ook een mening, en die neigt naar fusie. Er is simpelweg nog geen overeenstemming bereikt over welke weg definitief wordt ingeslagen. Laat staan dat er een idee is van wat de vorm van samenwerking wordt: welke afdelingen van de instellingen gaan samenwerken tot op welke hoogte? Toch is dit vitaal voor een goede uitvoering van de plannen.
Al met al moet over deze aspecten van de operatie helderheid komen. Zolang deze onderbelicht blijven weet men eigenlijk niet waar het precies over gaat, laat staan wat de gevolgen ervan zullen zijn. Bovendien is het te belangrijk om uit te stellen want wat heeft het formuleren van goede ideeën voor zin als er over middelen, toekomst en doelonduidelijkheid bestaat?
De plannen tot samenwerking tussen de drie technische universiteiten zijn veelbelovend en gebaseerd op goede ideeën. Maar over essentiële onderwerpen wordt niet gerept en veel blijft onduidelijk.
Over een paar weken komt het eindrapport uit van de stuurgroep die onder leiding van oud-minister Hermans op de samenwerking tussen Delft, Eindhoven en Twente heeft gestudeerd.
Voor velen is echter onduidelijk waartoe de samenwerking zal leiden. Ook in de vorige versie van dit sectorplan Wetenschap en Technologie, dat in het najaar verscheen, bleef dit onbeantwoord. Een mening vormen over de wenselijkheid van de hele samenwerking, en de vorm ervan, gaat moeizaam omdat er nog geen beslissingen zijn genomen over basale onderwerpen als doeltreffendheid, structuur en toekomstbeeld.
Ten eerste ligt er de vraag: wat is de relatie tussen de problemen die de aanleiding vormden voor de samenwerking en de aangedragen oplossingen? Waar het om ging was ‘macrodoelmatigheid’: tegengaan van versnippering van onderwijs en onderzoek.
Neem als eerste voorbeeld nieuwe technologieën, zoals bijvoorbeeld construction and engineering. Die worden ingeschreven als een landelijke opleiding en alsnog aan alle drie de instellingen gedoceerd en onderzocht. Terwijl dit juist de aangewezen onderzoeksgebieden zijn om direct op de meest efficiënte manier aan één enkele instelling op te starten.
Of neem het reduceren van het aantal officiële (zogeheten Croho-)benamingen: het zou inhouden dat meerdere masters van de drie TU’s met vergelijkbare inhoud worden samengevoegd onder één naam en tot één opleiding. Dat zou dan zorgen voor meer transparantie. Aan beide gevolgen kan echter sterk worden getwijfeld, omdat er inhoudelijk weinig verandert: in de praktijk blijven het dezelfde gescheiden studies.
Of denk aan maatregelen in de bacheloropleidingen, zoals een betere aansluiting met het vwo, een ruimere aandacht voor het opleiden van leraren, het vergroten van de aantrekkelijkheid van de studies en het verbeteren van de doorstroom. Goede plannen en zeker de moeite waard om hier afspraken over te maken nu ze toch met elkaar rond de tafel zitten, maar het heeft weinig te maken met ‘macrodoelmatigheid’.
Enkel de aangekondigde herverdeling van onderzoek kan echt kracht geven aan de doeltreffendheid van de plannen.
Verder ontbreekt aan het concept van een virtuele Technische Universiteit Nederland nog steeds een duidelijk bestuursmodel. Er wordt enkel gesproken over een doorzettingsmacht van het overleg van de voorzitters van de colleges van bestuur van de TU’s waarin ‘bindende besluiten genomen worden die met kracht kunnen worden geïmplementeerd’.
Over de praktische betekenis hiervan wordt nog getwist en juridisch lijkt het onmogelijk. Het doet denken aan de olifant in de porseleinkast, en het kan, bij zelfstandig blijvende universiteiten, niet gaan om een formele nieuwe bestuurslaag.
Ook is er niet voorzien in een vorm van formele medezeggenschap. De invloed van ondernemingsraad en studentenraad gaat niet verder dan aanpassingen op het instellingsplan, dus op de grote strategische lijnen. Het college van bestuur doet zijn best om partijen te horen en om draagvlak te creëren, maar een structurele oplossing is dat natuurlijk niet. Die is veel te afhankelijk van hun goede wil. De overige verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden is ook nog niet in kaart gebracht.
Verder ontbreekt er een langetermijnvisie. En als die er is lijkt die nog sterk te verschillen bij alle betrokkenen. Het kan nog steeds de vorm aannemen van een aanzet tot structurele samenwerking en structureel overleg, maar ook van een ‘eenmalige’ grootschalige afstemmingsoperatie.
De intenties lijken te wijzen op het eerste, maar het ontbreken van een bestuursstructuur en onduidelijkheid over een wervingsstrategie doet daaraan twijfelen. Zo wil Twente richting fusie, staat Eindhoven daar niet voor te juichen en is er voor Delft geen sprake van. Verder hebben het ministerie van onderwijs en het bedrijfsleven ook een mening, en die neigt naar fusie. Er is simpelweg nog geen overeenstemming bereikt over welke weg definitief wordt ingeslagen. Laat staan dat er een idee is van wat de vorm van samenwerking wordt: welke afdelingen van de instellingen gaan samenwerken tot op welke hoogte? Toch is dit vitaal voor een goede uitvoering van de plannen.
Al met al moet over deze aspecten van de operatie helderheid komen. Zolang deze onderbelicht blijven weet men eigenlijk niet waar het precies over gaat, laat staan wat de gevolgen ervan zullen zijn. Bovendien is het te belangrijk om uit te stellen want wat heeft het formuleren van goede ideeën voor zin als er over middelen, toekomst en doelonduidelijkheid bestaat?

Comments are closed.