Het broodje shoarma is een van de constanten in mijn leven. Zoals de Big Mac geldt als graadmeter voor de koopkracht wereldwijd, zo vormt het broodje shoarma de meetlat voor mijn levensgeluk.
Elke vorm van genot of verdriet relativeer ik met een bezoek aan eethuis Sjalom, Jeruzalem of De Piramiden. Het ergste leed en het grootste geluk zinken erbij in het niet. Toch ben ik onlangs door een dal gegaan, zo diep dat mijn leven op zijn grondvesten trilde.
Mijn depressie kwam volkomen uit de lucht vallen. Ik was naar een feestje geweest waar ik het niet echt naar mijn zin had gehad: te weinig gedronken (het op één na ergste, na te veel drinken), nauwelijks een goed gesprek van de grond gekregen en me gewaargeworden dat ik al te lang op een plek rondhing waar ik niets meer te zoeken had. Derhalve sjokte ik reeds om twee uur naar huis, gedesillusioneerd maar wél met in mijn jaszak een broodje shoarma om mijn groeiende gevoel van onbehagen in bedwang te houden.
En toen ik daar zo liep door de donkere straten van Delft, op weg naar huis om daar in doodse stilte een broodje shoarma op te peuzelen, toen voelde ik me plotseling oprecht alleen. Het besef van eenzaamheid kwam zo snel en met zo’n vernietigende kracht dat ik midden op straat stil bleef staan. Ik keek om me heen. Op een enkele caféganger na was het uitgestorven langs de grachten. Niemand bekommerde zich om mij, niemand kende mij en ik stond daar met een broodje shoarma in mijn zak. Volgens mij heb ik hardop ‘goeie genade’ gemompeld voordat ik doorliep.
Thuis at ik het broodje shoarma, maar zonder plezier. Dat wat het hoogtepunt van de avond had moeten worden werd een triest dieptepunt. Lusteloos haalde ik het overvette hapje uit zijn aluminium folie verpakking. De geuren die me tegemoetkwamen en waarvan ik normaliter zou gaan watertanden wekten totaal niets bij me op. Zwijgend keek ik naar wat voor me lag en ergens in mijn achterhoofd hoorde ik mijn eigen stem: ‘Wat doe ik hier in godsnaam?’
Met een lichte weerzin zette ik mijn tanden in het lauwe vlees. Wat ik ook probeerde: kleine hapjes, flink schrokken, veel saus, weinig saus, het mocht allemaal niet baten. Het was en bleef niets anders dan een mechanisch proces zonder enige verdere diepgang. Met een zeer onvoldaan gevoel ging ik uiteindelijk slapen.
De volgende ochtend was er zo één van ‘wegwezen hier’. Zonder mijn huisgenoten te wekken heb ik stilletjes een tandenborstel, een paar sokken, wat ondergoed en mijn paspoort in een tas gedaan. Vervolgens ben ik naar het station gegaan, heb een enkeltje Schiphol gepind en ben in de trein gaan zitten. Op Schiphol ben ik op de KLM-balie afgestapt: ‘Ik wil nu weg, kan dat?’ Dat kon en anderhalf uur later zat ik in een vliegtuig naar Rome.
Niets is vergelijkbaar met dat gevoel: de sprong in het diepe. Om elf uur ’s avonds vond ik bij station Termini een hotelletje. De volgende ochtend banjerde ik tussen de ruïnes van het Forum Romanum, zes eeuwen lang het machtscentrum van het Romeinse Rijk. Gezeten voor het Lapis Niger, een groot stuk zwart marmer waaronder de graftombe van Romulus zich zou bevinden, begon ik me voor het eerstin vierentwintig uur weer een beetje goed te voelen. Hier, temidden van de fundamenten van onze beschaving, leek Delft even niet te bestaan en shoarma al helemaal niet.
Daar, op dat moment, begon ik weer te geloven. Het was alsof met deze ruïnes van het oude Rome een onweerlegbare waarheid werd blootgelegd: sommige dingen zijn werkelijk onaantastbaar, die zijn gemaakt voor de eeuwigheid.
Ik ben hersteld, de wereld is weer zoals hij moet zijn en het broodje shoarma, dat smaakt weer als vanouds.
Het broodje shoarma is een van de constanten in mijn leven. Zoals de Big Mac geldt als graadmeter voor de koopkracht wereldwijd, zo vormt het broodje shoarma de meetlat voor mijn levensgeluk. Elke vorm van genot of verdriet relativeer ik met een bezoek aan eethuis Sjalom, Jeruzalem of De Piramiden. Het ergste leed en het grootste geluk zinken erbij in het niet. Toch ben ik onlangs door een dal gegaan, zo diep dat mijn leven op zijn grondvesten trilde.
Mijn depressie kwam volkomen uit de lucht vallen. Ik was naar een feestje geweest waar ik het niet echt naar mijn zin had gehad: te weinig gedronken (het op één na ergste, na te veel drinken), nauwelijks een goed gesprek van de grond gekregen en me gewaargeworden dat ik al te lang op een plek rondhing waar ik niets meer te zoeken had. Derhalve sjokte ik reeds om twee uur naar huis, gedesillusioneerd maar wél met in mijn jaszak een broodje shoarma om mijn groeiende gevoel van onbehagen in bedwang te houden.
En toen ik daar zo liep door de donkere straten van Delft, op weg naar huis om daar in doodse stilte een broodje shoarma op te peuzelen, toen voelde ik me plotseling oprecht alleen. Het besef van eenzaamheid kwam zo snel en met zo’n vernietigende kracht dat ik midden op straat stil bleef staan. Ik keek om me heen. Op een enkele caféganger na was het uitgestorven langs de grachten. Niemand bekommerde zich om mij, niemand kende mij en ik stond daar met een broodje shoarma in mijn zak. Volgens mij heb ik hardop ‘goeie genade’ gemompeld voordat ik doorliep.
Thuis at ik het broodje shoarma, maar zonder plezier. Dat wat het hoogtepunt van de avond had moeten worden werd een triest dieptepunt. Lusteloos haalde ik het overvette hapje uit zijn aluminium folie verpakking. De geuren die me tegemoetkwamen en waarvan ik normaliter zou gaan watertanden wekten totaal niets bij me op. Zwijgend keek ik naar wat voor me lag en ergens in mijn achterhoofd hoorde ik mijn eigen stem: ‘Wat doe ik hier in godsnaam?’
Met een lichte weerzin zette ik mijn tanden in het lauwe vlees. Wat ik ook probeerde: kleine hapjes, flink schrokken, veel saus, weinig saus, het mocht allemaal niet baten. Het was en bleef niets anders dan een mechanisch proces zonder enige verdere diepgang. Met een zeer onvoldaan gevoel ging ik uiteindelijk slapen.
De volgende ochtend was er zo één van ‘wegwezen hier’. Zonder mijn huisgenoten te wekken heb ik stilletjes een tandenborstel, een paar sokken, wat ondergoed en mijn paspoort in een tas gedaan. Vervolgens ben ik naar het station gegaan, heb een enkeltje Schiphol gepind en ben in de trein gaan zitten. Op Schiphol ben ik op de KLM-balie afgestapt: ‘Ik wil nu weg, kan dat?’ Dat kon en anderhalf uur later zat ik in een vliegtuig naar Rome.
Niets is vergelijkbaar met dat gevoel: de sprong in het diepe. Om elf uur ’s avonds vond ik bij station Termini een hotelletje. De volgende ochtend banjerde ik tussen de ruïnes van het Forum Romanum, zes eeuwen lang het machtscentrum van het Romeinse Rijk. Gezeten voor het Lapis Niger, een groot stuk zwart marmer waaronder de graftombe van Romulus zich zou bevinden, begon ik me voor het eerstin vierentwintig uur weer een beetje goed te voelen. Hier, temidden van de fundamenten van onze beschaving, leek Delft even niet te bestaan en shoarma al helemaal niet.
Daar, op dat moment, begon ik weer te geloven. Het was alsof met deze ruïnes van het oude Rome een onweerlegbare waarheid werd blootgelegd: sommige dingen zijn werkelijk onaantastbaar, die zijn gemaakt voor de eeuwigheid.
Ik ben hersteld, de wereld is weer zoals hij moet zijn en het broodje shoarma, dat smaakt weer als vanouds.

Comments are closed.