Het lot van Nederland ligt in de handen van een klein groepje wijze mannen met hun raden, commissies en organen. Allen zijn ingenieur. Zo overzien hoogleraar telecommunicatiesystemen prof.d
r.ir. Jens Arnbak en zijn Opta het wel en wee van de telecommunicatiesector.
Arnbak zetelt in de Haagse Zúrichtoren. Een toren voor mannen in pakken. De twee Armani’s voor ons hebben dit beter begrepen dan wij. Zij komen echter niet voorbij het glazen klaphekje. Wij wel. Nadat we enkele minuten zijn weggezakt in de enorme fauteuils van de lobby, komt de jonge assistent Robbert glimmend onze kant op. “Jullie zijn zeker Stan en Sander?”
Met een licht exotische tongval biedt de heer Arnbak ons koffie aan. “Eigenlijk ben ik een soort superambtenaar.” Arnbak is als voorzitter van de Opta hét aanspreekpunt voor zowel marktpartijen als overheid als het gaat om bellen en gebeld worden. Opta staat voor Onafhankelijke Post- en Telecommunicatie Autoriteit. “Tegenwoordig noemen ze het elektronische communicatie. Anders klinkt het zo telefoonachtig.”
Arnbak is een Deen en heeft berekend dat hij inmiddels langer in Nederland woont dan hij in Denemarken woonde. Vanwege de liefde voor een juriste kwam hij hier terecht. “Natuurwetten zijn tenslotte universeel, landwetten niet.” Al snel werd hij hoogleraar in Delft, en adviseerde hij Lubbers en Kok over de PTT. Hij houdt van afwisseling.
Vooral het omtoveren van PTT in KPN was een omstreden klus. “Bij de PTT werkten 100 duizend mensen, maar het was de melkkoe van de regering.” Inmiddels is de belmarkt een waar prijzenslagveld geworden. Arnbak houdt de vechtersbazen strak aangelijnd.
Het kantoor is net nieuw. In de reeds goed gevulde boekenkast ligt een houten plank, volgeschroefd met tandwielen, draaischijven en elektromagneetjes. Arnbak zet de bril ervoor op. Het blijkt een telefooncentrale, goed voor een klein dorp. “Hier moest het druppeltje olie precies goed terecht komen. Tegenwoordig zit dit allemaal in zo’n microchip in je mobiele telefoon.” Pech voor de PTT’ers.
Vervolgens showt Arnbak het cultureel woordenboek waarvan hij het techniekgedeelte schreef. Ook zat hij met veertien vooraanstaande wetenschappers in de jury van de Spinozaprijs. “Dat is leuk. Dan moet je alles weten.” Toch trekt hij in twijfel ‘of ik daar nu zo geweldig coryfeeachtig ben’. Voor de zekerheid heeft hij vast een selectie van interviews in andere glossybladen voor ons gekopieerd. Die mogen we mee naar huis nemen.
Veel tijd heeft Arnbak als belbaas niet. Slechts een dag in de week is hij nog op de EWI-faculteit te vinden. Maar over een paar jaar krijgt hij bij de Opta ‘de schop’. Dan wil hij zich graag weer toeleggen op de wetenschap. Tot die tijd zullen we het moeten doen met zijn wekelijkse college Et4036.
Stan en Sander
Jens Arnbak (Foto: Sam Rentmeester/FMAX)
Het lot van Nederland ligt in de handen van een klein groepje wijze mannen met hun raden, commissies en organen. Allen zijn ingenieur. Zo overzien hoogleraar telecommunicatiesystemen prof.dr.ir. Jens Arnbak en zijn Opta het wel en wee van de telecommunicatiesector.
Arnbak zetelt in de Haagse Zúrichtoren. Een toren voor mannen in pakken. De twee Armani’s voor ons hebben dit beter begrepen dan wij. Zij komen echter niet voorbij het glazen klaphekje. Wij wel. Nadat we enkele minuten zijn weggezakt in de enorme fauteuils van de lobby, komt de jonge assistent Robbert glimmend onze kant op. “Jullie zijn zeker Stan en Sander?”
Met een licht exotische tongval biedt de heer Arnbak ons koffie aan. “Eigenlijk ben ik een soort superambtenaar.” Arnbak is als voorzitter van de Opta hét aanspreekpunt voor zowel marktpartijen als overheid als het gaat om bellen en gebeld worden. Opta staat voor Onafhankelijke Post- en Telecommunicatie Autoriteit. “Tegenwoordig noemen ze het elektronische communicatie. Anders klinkt het zo telefoonachtig.”
Arnbak is een Deen en heeft berekend dat hij inmiddels langer in Nederland woont dan hij in Denemarken woonde. Vanwege de liefde voor een juriste kwam hij hier terecht. “Natuurwetten zijn tenslotte universeel, landwetten niet.” Al snel werd hij hoogleraar in Delft, en adviseerde hij Lubbers en Kok over de PTT. Hij houdt van afwisseling.
Vooral het omtoveren van PTT in KPN was een omstreden klus. “Bij de PTT werkten 100 duizend mensen, maar het was de melkkoe van de regering.” Inmiddels is de belmarkt een waar prijzenslagveld geworden. Arnbak houdt de vechtersbazen strak aangelijnd.
Het kantoor is net nieuw. In de reeds goed gevulde boekenkast ligt een houten plank, volgeschroefd met tandwielen, draaischijven en elektromagneetjes. Arnbak zet de bril ervoor op. Het blijkt een telefooncentrale, goed voor een klein dorp. “Hier moest het druppeltje olie precies goed terecht komen. Tegenwoordig zit dit allemaal in zo’n microchip in je mobiele telefoon.” Pech voor de PTT’ers.
Vervolgens showt Arnbak het cultureel woordenboek waarvan hij het techniekgedeelte schreef. Ook zat hij met veertien vooraanstaande wetenschappers in de jury van de Spinozaprijs. “Dat is leuk. Dan moet je alles weten.” Toch trekt hij in twijfel ‘of ik daar nu zo geweldig coryfeeachtig ben’. Voor de zekerheid heeft hij vast een selectie van interviews in andere glossybladen voor ons gekopieerd. Die mogen we mee naar huis nemen.
Veel tijd heeft Arnbak als belbaas niet. Slechts een dag in de week is hij nog op de EWI-faculteit te vinden. Maar over een paar jaar krijgt hij bij de Opta ‘de schop’. Dan wil hij zich graag weer toeleggen op de wetenschap. Tot die tijd zullen we het moeten doen met zijn wekelijkse college Et4036.
Stan en Sander
Jens Arnbak (Foto: Sam Rentmeester/FMAX)
Comments are closed.