Onderwijs

Universiteiten starten aarzelend hun eigen arbeidsmarktonderzoek

De universiteiten gaan eindelijk praten over gecoördineerd onderzoek naar het lot van hun afgestudeerden. Maar de aarzelingen zijn groot. Diverse universiteiten hebben eigen enquêtes en willen daar graag aan vasthouden.

Zoals het er nu uitziet, zijn landelijke cijfers over de positie van jonge academici niet voor september 1997 te verwachten.

Hoe informatief landelijk onderzoek onder afgestudeerden kan zijn, bleek deze week voor de vierde keer bij de verschijning van de zogeheten Hbo-Monitor. Afgestudeerden zijn vorig jaar weer wat vaker aan werk gekomen, maar de kans op vast en fulltime werk daalde. De aanvangswerkloosheid onder technici en kunstenaars bleef hoog, terwijl het lot van de sociaal-agogen verbeterde. Met deze en andere cijfers weten werkgevers, studenten en opleidingen in het hbo weer waar ze aan toe zijn.

Een helder beeld van het lot van WO-afgestudeerden bestaat intussen nog steeds niet. Afzonderlijke faculteiten en sommige beroepsverenigingen houden wel enquêtes onder afgestudeerden – en als het meevalt, scheppen ze op over de gunstige uitkomsten. Maar landelijk vergelijkbaar zijn die gegevens niet. Vooral cijfers over werkloosheid zijn sterk afhankelijk van het meetmoment en de precieze wijze van berekening.

Door het ROA in Maastricht, het instituut dat de Hbo-Monitor maakt, wordt al sinds jaren geprobeerd om universiteiten enthousiast te maken voor gezamenlijk onderzoek. Maar die pogingen hadden tot nu toe weinig succes. Alleen drie economiefaculteiten doen nu mee aan een ‘landelijk’ onderzoek. Sinds een jaar lijkt er heel langzaam iets te veranderen. Op een VSNU-studiedag in oktober 1994 klonk zowel van werkgevers als van de overheid kritiek op de lakse universiteiten. Hoe kunnen die hun studenten op de arbeidsmarkt voorbereiden, als het lot van afgestudeerden een blinde vlek is? De officiële conclusie van de studiedag was dan ook dat er landelijk vergelijkbare gegevens moeten komen over de positie van jonge academici.

Een jaar later

Inmiddels is het een jaar later. Veel universiteiten willen vasthouden aan hun eigen bureautje voor onderwijsonderzoek. Dus hebben het Maastrichtse ROA, het Amsterdamse SCO en het Groningse COWOG samen een typisch universitair compromis gebrouwen. Ieder mag zijn eigen ‘monitor’ van afgestudeerden organiseren, maar er worden wel afspraken gemaakt over landelijke afstemming van het meetmoment en een beperkt aantal kernvragen.

Zo’n plan voor afstemming klinkt mooi. Maar de landelijke vergelijkbaarheid zal beperkt blijven. En voor dat bescheiden doel zal nog veel overleg nodig zijn. Want over wàt precies het meetmoment wordt en wèlke kernvragen men wil stellen, is nog niet bekend. Bovendien moeten er afspraken komen overbundeling van resultaten. Dat kan allemaal nog even duren. Een overleg in VSNU-verband is de laatste maanden al twee keer uitgesteld. Bij vooroverleg bleek er nog teveel aarzeling te bestaan om het genoemde compromis te omarmen. Daarom gaan de rectoren begin november eerst eens in hun ‘rectorencollege’ over praten.

Door de aarzelingen is het al te laat om in dit studiejaar nog landelijk gecoördineerd onderzoek te starten. Daarom is nu al duidelijk dat landelijke cijfers over jonge academici niet voor september 1997 beschikbaar zullen zijn. Vanuit het Limburgse ROA wordt de rectoren toegefluisterd dat deze halfbakken WO-Monitor in totaal ook nog eens driemaal zoveel zal kosten als wanneer men de hele klus bij één instituut zou uitbesteden. Dat zou een veel beter landelijk beeld opleveren, plus een besparing van een miljoen gulden per jaar.
(HOP/F.S.)

Frank Steenkamp

De universiteiten gaan eindelijk praten over gecoördineerd onderzoek naar het lot van hun afgestudeerden. Maar de aarzelingen zijn groot. Diverse universiteiten hebben eigen enquêtes en willen daar graag aan vasthouden. Zoals het er nu uitziet, zijn landelijke cijfers over de positie van jonge academici niet voor september 1997 te verwachten.

Hoe informatief landelijk onderzoek onder afgestudeerden kan zijn, bleek deze week voor de vierde keer bij de verschijning van de zogeheten Hbo-Monitor. Afgestudeerden zijn vorig jaar weer wat vaker aan werk gekomen, maar de kans op vast en fulltime werk daalde. De aanvangswerkloosheid onder technici en kunstenaars bleef hoog, terwijl het lot van de sociaal-agogen verbeterde. Met deze en andere cijfers weten werkgevers, studenten en opleidingen in het hbo weer waar ze aan toe zijn.

Een helder beeld van het lot van WO-afgestudeerden bestaat intussen nog steeds niet. Afzonderlijke faculteiten en sommige beroepsverenigingen houden wel enquêtes onder afgestudeerden – en als het meevalt, scheppen ze op over de gunstige uitkomsten. Maar landelijk vergelijkbaar zijn die gegevens niet. Vooral cijfers over werkloosheid zijn sterk afhankelijk van het meetmoment en de precieze wijze van berekening.

Door het ROA in Maastricht, het instituut dat de Hbo-Monitor maakt, wordt al sinds jaren geprobeerd om universiteiten enthousiast te maken voor gezamenlijk onderzoek. Maar die pogingen hadden tot nu toe weinig succes. Alleen drie economiefaculteiten doen nu mee aan een ‘landelijk’ onderzoek. Sinds een jaar lijkt er heel langzaam iets te veranderen. Op een VSNU-studiedag in oktober 1994 klonk zowel van werkgevers als van de overheid kritiek op de lakse universiteiten. Hoe kunnen die hun studenten op de arbeidsmarkt voorbereiden, als het lot van afgestudeerden een blinde vlek is? De officiële conclusie van de studiedag was dan ook dat er landelijk vergelijkbare gegevens moeten komen over de positie van jonge academici.

Een jaar later

Inmiddels is het een jaar later. Veel universiteiten willen vasthouden aan hun eigen bureautje voor onderwijsonderzoek. Dus hebben het Maastrichtse ROA, het Amsterdamse SCO en het Groningse COWOG samen een typisch universitair compromis gebrouwen. Ieder mag zijn eigen ‘monitor’ van afgestudeerden organiseren, maar er worden wel afspraken gemaakt over landelijke afstemming van het meetmoment en een beperkt aantal kernvragen.

Zo’n plan voor afstemming klinkt mooi. Maar de landelijke vergelijkbaarheid zal beperkt blijven. En voor dat bescheiden doel zal nog veel overleg nodig zijn. Want over wàt precies het meetmoment wordt en wèlke kernvragen men wil stellen, is nog niet bekend. Bovendien moeten er afspraken komen overbundeling van resultaten. Dat kan allemaal nog even duren. Een overleg in VSNU-verband is de laatste maanden al twee keer uitgesteld. Bij vooroverleg bleek er nog teveel aarzeling te bestaan om het genoemde compromis te omarmen. Daarom gaan de rectoren begin november eerst eens in hun ‘rectorencollege’ over praten.

Door de aarzelingen is het al te laat om in dit studiejaar nog landelijk gecoördineerd onderzoek te starten. Daarom is nu al duidelijk dat landelijke cijfers over jonge academici niet voor september 1997 beschikbaar zullen zijn. Vanuit het Limburgse ROA wordt de rectoren toegefluisterd dat deze halfbakken WO-Monitor in totaal ook nog eens driemaal zoveel zal kosten als wanneer men de hele klus bij één instituut zou uitbesteden. Dat zou een veel beter landelijk beeld opleveren, plus een besparing van een miljoen gulden per jaar.
(HOP/F.S.)

Frank Steenkamp

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.