Ik moet nooit meer meedoen met een voetbalpoule. Het verpest het feest voor mij. Geen wedstrijd kijk ik meer onbevangen en onpartijdig. Ik hoor mezelf juichen voor – en vloeken op – teams die het niet verdienen.
Waar is de neutrale liefhebber gebleven die ik altijd was? ‘May the best team win’, m’n neus! De door mij voorspelde uitslag moet boven in beeld komen. Ik schaam mij diep en denk erover me tijdens wedstrijden maar niet meer in openbare gelegenheden te vertonen.
Tot dit toernooi kon ik me inhouden. Ik vulde die poule gewoon niet in. Ik ken mezelf langer dan vandaag. Een spelletje is bij mij nooit ‘maar een spelletje’. Winnen wil ik, met alles. Niet om het geld. Dat tientje kan ik missen en die zeshonderd euro die er te winnen zijn ook wel sinds mijn televisiewerk. Nee, niet het geld drijft mij, maar de triomf, het gevoel de beste te zijn, net even slimmer dan de rest. Het is een verwerpelijke eigenschap, geloof me, ik weet het. Ik ben meerdere malen voor bijzonder onsportief versleten na een potje kaarten in de kroeg. Niet dat ik vals speel of iemand een oor aannaai, maar soms geniet ik net iets te uitbundig van mijn winst en andermans verlies. De hele straat kan meegenieten als ik een potje toepen win.
En nu heb ik mezelf dus een mooi en gezellig WK-voetbal door de neus geboord. Terwijl ik dit stukje tik, kijk ik . moederziel alleen – naar Italië vs. Ghana. Dat moet 2-0 worden. Waarom? Omdat die uitslag achter mijn naam aan de muur hangt in een café. Het is allemaal heel verdrietig. Ga ik dus die verschrikkelijke Italianen aanmoedigen. Diezelfde Italianen die mij in 2000 aan het huilen kregen in een oranje gekleurde pub in Londen, omdat ze beter waren in het nemen van penalties dan Frank de Boer, Patrick Kluivert en Jaap Stam. En ik gun het juist die jonge Afrikaanse ploegen: onervaren, onbevangen en ongepolijst. Prachtig. Nee, dan die Italianen: corrupt, uitgekookt, lui en ijdel. Maar voor die laatsten ben ik dus. Kom op, Totti! Aarrgghh, net naast! Twee mogen – nee, moeten – ze er scoren. Daarna ben ik weer voor de Ghanezen . let wel: niet voor hun spitsen, maar voor hun verdedigers. Geen bal mag er meer door.
De met zorg ingevulde voetbalpoule vertroebelt zelfs mijn professionele blik. Ooit was ik voetbalverslaggever voor het Algemeen Dagblad in Engeland. Omdat ik toen ook een boek schreef over Dennis Bergkamp, stond ik vorige maand weer volop in de belangstelling. Voor HP/DeTijd vloog ik naar Londen voor een laatste interview met de afzwaaiende virtuoos. In de hoedanigheid van voetbaldeskundoloog (een officieuze of in mijn geval nepdeskundige) werd ik vervolgens ook gevraagd door de VPRO om voor een volle zaal de wedstrijd Servië/Montenegro vs. Nederland van commentaar te voorzien. Nederland speelde beter, stond met 1-0 voor en verdiende de overwinning, maar in mijn voetbalpoule had ik 1-1 ingevuld. ‘Ik denk dat die Serviërs er nog wel één gaan scoren’, hoorde ik mezelf hoopvol zeggen in de microfoon.
Marie-José Kleef is ingenieur en freelance journalist.
Ik moet nooit meer meedoen met een voetbalpoule. Het verpest het feest voor mij. Geen wedstrijd kijk ik meer onbevangen en onpartijdig. Ik hoor mezelf juichen voor – en vloeken op – teams die het niet verdienen. Waar is de neutrale liefhebber gebleven die ik altijd was? ‘May the best team win’, m’n neus! De door mij voorspelde uitslag moet boven in beeld komen. Ik schaam mij diep en denk erover me tijdens wedstrijden maar niet meer in openbare gelegenheden te vertonen.
Tot dit toernooi kon ik me inhouden. Ik vulde die poule gewoon niet in. Ik ken mezelf langer dan vandaag. Een spelletje is bij mij nooit ‘maar een spelletje’. Winnen wil ik, met alles. Niet om het geld. Dat tientje kan ik missen en die zeshonderd euro die er te winnen zijn ook wel sinds mijn televisiewerk. Nee, niet het geld drijft mij, maar de triomf, het gevoel de beste te zijn, net even slimmer dan de rest. Het is een verwerpelijke eigenschap, geloof me, ik weet het. Ik ben meerdere malen voor bijzonder onsportief versleten na een potje kaarten in de kroeg. Niet dat ik vals speel of iemand een oor aannaai, maar soms geniet ik net iets te uitbundig van mijn winst en andermans verlies. De hele straat kan meegenieten als ik een potje toepen win.
En nu heb ik mezelf dus een mooi en gezellig WK-voetbal door de neus geboord. Terwijl ik dit stukje tik, kijk ik . moederziel alleen – naar Italië vs. Ghana. Dat moet 2-0 worden. Waarom? Omdat die uitslag achter mijn naam aan de muur hangt in een café. Het is allemaal heel verdrietig. Ga ik dus die verschrikkelijke Italianen aanmoedigen. Diezelfde Italianen die mij in 2000 aan het huilen kregen in een oranje gekleurde pub in Londen, omdat ze beter waren in het nemen van penalties dan Frank de Boer, Patrick Kluivert en Jaap Stam. En ik gun het juist die jonge Afrikaanse ploegen: onervaren, onbevangen en ongepolijst. Prachtig. Nee, dan die Italianen: corrupt, uitgekookt, lui en ijdel. Maar voor die laatsten ben ik dus. Kom op, Totti! Aarrgghh, net naast! Twee mogen – nee, moeten – ze er scoren. Daarna ben ik weer voor de Ghanezen . let wel: niet voor hun spitsen, maar voor hun verdedigers. Geen bal mag er meer door.
De met zorg ingevulde voetbalpoule vertroebelt zelfs mijn professionele blik. Ooit was ik voetbalverslaggever voor het Algemeen Dagblad in Engeland. Omdat ik toen ook een boek schreef over Dennis Bergkamp, stond ik vorige maand weer volop in de belangstelling. Voor HP/DeTijd vloog ik naar Londen voor een laatste interview met de afzwaaiende virtuoos. In de hoedanigheid van voetbaldeskundoloog (een officieuze of in mijn geval nepdeskundige) werd ik vervolgens ook gevraagd door de VPRO om voor een volle zaal de wedstrijd Servië/Montenegro vs. Nederland van commentaar te voorzien. Nederland speelde beter, stond met 1-0 voor en verdiende de overwinning, maar in mijn voetbalpoule had ik 1-1 ingevuld. ‘Ik denk dat die Serviërs er nog wel één gaan scoren’, hoorde ik mezelf hoopvol zeggen in de microfoon.
Marie-José Kleef is ingenieur en freelance journalist.

Comments are closed.