In het boek ‘Schitterend ongeluk of sporen van ontwerp’ heb ik een hoofdstuk geschreven met de titel ‘de niet-materiële aard van de menselijke geest’. In zijn recensie (Delta 19) toonde Maarten Keulemans zich nogal bezorgd over het wetenschappelijke niveau van mijn betoog.
Mijn betoog is gebaseerd op empirische indicaties uit vier wetenschapsgebieden. In dit verhaal zal ik me beperken tot het omschrijven van deze vier indicaties. De bewijsvoering die leidt tot een niet-materieel element in de mens zou teveel ruimte in beslag nemen. Die vereist immers een strikte definitie van het concept materie, alsook een uitvoerige beschouwing van wezen en reikwijdte van natuurwetten — onderwerpen waar ik inmiddels twee monografieën over gepubliceerd heb.
De eerste indicatie is genomen uit het intentionele vermogen van chimpansees. Dat vermogen doet zich voor in ordes. Eerste-orde intentionaliteit is het vermogen om intenties (bedoelingen) te hebben en te manifesteren. Tweede-orde intentionaliteit is het vermogen om te onderkennen dat een ander organisme over eerste-orde intentionaliteit beschikt. Derde-orde intentionaliteit is het vermogen om te onderkennen dat een ander organisme over tweede-orde intentionaliteit beschikt, enzovoorts.
Onderzoekers als David en Ann Premack hebben pioniersexperimenten gedaan op het gebied van intentionaliteit bij chimpansees. Chimpansees blijken weliswaar goed te scoren op tweede-orde, maar totaal niet op derde-orde intentionaliteit. Dat is voor chimpansees een brug te ver; net zoals kaartlezen, rekenen of het onderscheiden van onderwerp en lijdend voorwerp. Andere zoogdieren scoren op deze activiteiten nog veel slechter, dus voor de chimpansee zijn haar beperkingen allesbehalve diskwalificerend. Wie uit de toon valt in het evolutionaire rijtje is eerder de mens.
Puissant rijk
Als de evolutie er miljarden jaren over heeft gedaan om eerste-orde intentionaliteit te ontwikkelen, en honderden miljoenen jaren voor tweede-orde intentionaliteit, hoe is het dan mogelijk dat in minder dan een miljoen jaar (ongeveer 0,01 procent van de tijd die nodig was voor de ontwikkeling van eerste-orde intentionaliteit) de mens niet alleen derde-orde intentionaliteit ontwikkelt, maar zelfs alle mogelijke ordes? Vierde orde, vijfde, zesde — niets is de mens te moeilijk! In een zaal met de voltallige familie, net na de begrafenis van de puissant rijke opa, zal het Piet geen moeite kosten om te beseffen dat Clara er met de buit vandoor wil gaan, noch om te beseffen dat Clara beseft dat Jan precies dezelfde intenties heeft. Daar kunnen we de hele lijst van neven en nichten nog tussen plakken, en het kost Piet geen byte noch kiloflop extra om twintigste-orde intentionaliteit te realiseren.
Een tweede indicatie voor de niet-materiële aard van de menselijke geest is gebaseerd op de waarneming dat ieder mens oordeelt zelf drager te zijn van onaantastbare, fundamentele rechten. Aangezien dit een theoretisch oordeel betreft, en geen evolutionair voordelige levenshouding, rijst de vraag waar de evolutionaire selectiedruk vandaan komt — een zo sterke druk dat alle nu levende mensen dit oordeel schijnen te delen. Een computeraangestuurde mitrailleur, voorgeprogrammeerd om zijn lading leeg te schieten op alles wat beweegt, heeft veel hogere overlevingskansen dan een Socrates of een Thomas More, die vanwege puur theoretische bespiegelingen de dood aanvaardden. Evolutie selecteert op effectieve overlevingsstrategieën, niet op overtuigingen. Vanwaar dan de selectiedruk?
Een derde indicatie gaat uit van het feit dat de wetenschap heden ten dage volledig in het duister tast aangaande de evolutionaire oorsprong van de menselijke taal. In zijn recensie presenteerde Keulemans enkele bezwaren. Ze waren genomen uit de neurologie, de genetica, de paleoantropologie, en uit onderzoek naar waarom de mens is gaan spreken. De relevantie van deze bezwaren is mij onduidelijk. Denkt Keulemans dat we uit het menselijk genoom kunnen aflezen of er al dan niet een evolutionair pad voor de menselijke taal bestaat?
Een vierde en laatste indicatie is gebaseerd op het onderzoek van Roger Penrose, die in The Emperor’s New Mind heeft aangetoond dat het menselijk waarheidsoordeel in de wiskunde principieel niet door een Turingcomputer gesimuleerd kan worden. De waarneming wijst uit dat mensen het vermogen hebben om wiskundige waarheidsoordelen te vellen. Logische vraag is dan wat menselijke hersenen méér zijn dan een Turingcomputer.
De auteur is senior onderzoeker in de sectie Opto-electronische Materialen van de Faculteit Technische Natuurwetenschappen. Hij publiceerde onlangs een hoofdstuk in: Cees Dekker, Ronald Meester en René van Woudenberg (red.): Schitterend ongeluk of sporen van ontwerp? Over toeval en doelgerichtheid in de evolutie. Ten Have, 2005.
Mijn betoog is gebaseerd op empirische indicaties uit vier wetenschapsgebieden. In dit verhaal zal ik me beperken tot het omschrijven van deze vier indicaties. De bewijsvoering die leidt tot een niet-materieel element in de mens zou teveel ruimte in beslag nemen. Die vereist immers een strikte definitie van het concept materie, alsook een uitvoerige beschouwing van wezen en reikwijdte van natuurwetten — onderwerpen waar ik inmiddels twee monografieën over gepubliceerd heb.
De eerste indicatie is genomen uit het intentionele vermogen van chimpansees. Dat vermogen doet zich voor in ordes. Eerste-orde intentionaliteit is het vermogen om intenties (bedoelingen) te hebben en te manifesteren. Tweede-orde intentionaliteit is het vermogen om te onderkennen dat een ander organisme over eerste-orde intentionaliteit beschikt. Derde-orde intentionaliteit is het vermogen om te onderkennen dat een ander organisme over tweede-orde intentionaliteit beschikt, enzovoorts.
Onderzoekers als David en Ann Premack hebben pioniersexperimenten gedaan op het gebied van intentionaliteit bij chimpansees. Chimpansees blijken weliswaar goed te scoren op tweede-orde, maar totaal niet op derde-orde intentionaliteit. Dat is voor chimpansees een brug te ver; net zoals kaartlezen, rekenen of het onderscheiden van onderwerp en lijdend voorwerp. Andere zoogdieren scoren op deze activiteiten nog veel slechter, dus voor de chimpansee zijn haar beperkingen allesbehalve diskwalificerend. Wie uit de toon valt in het evolutionaire rijtje is eerder de mens.
Puissant rijk
Als de evolutie er miljarden jaren over heeft gedaan om eerste-orde intentionaliteit te ontwikkelen, en honderden miljoenen jaren voor tweede-orde intentionaliteit, hoe is het dan mogelijk dat in minder dan een miljoen jaar (ongeveer 0,01 procent van de tijd die nodig was voor de ontwikkeling van eerste-orde intentionaliteit) de mens niet alleen derde-orde intentionaliteit ontwikkelt, maar zelfs alle mogelijke ordes? Vierde orde, vijfde, zesde — niets is de mens te moeilijk! In een zaal met de voltallige familie, net na de begrafenis van de puissant rijke opa, zal het Piet geen moeite kosten om te beseffen dat Clara er met de buit vandoor wil gaan, noch om te beseffen dat Clara beseft dat Jan precies dezelfde intenties heeft. Daar kunnen we de hele lijst van neven en nichten nog tussen plakken, en het kost Piet geen byte noch kiloflop extra om twintigste-orde intentionaliteit te realiseren.
Een tweede indicatie voor de niet-materiële aard van de menselijke geest is gebaseerd op de waarneming dat ieder mens oordeelt zelf drager te zijn van onaantastbare, fundamentele rechten. Aangezien dit een theoretisch oordeel betreft, en geen evolutionair voordelige levenshouding, rijst de vraag waar de evolutionaire selectiedruk vandaan komt — een zo sterke druk dat alle nu levende mensen dit oordeel schijnen te delen. Een computeraangestuurde mitrailleur, voorgeprogrammeerd om zijn lading leeg te schieten op alles wat beweegt, heeft veel hogere overlevingskansen dan een Socrates of een Thomas More, die vanwege puur theoretische bespiegelingen de dood aanvaardden. Evolutie selecteert op effectieve overlevingsstrategieën, niet op overtuigingen. Vanwaar dan de selectiedruk?
Een derde indicatie gaat uit van het feit dat de wetenschap heden ten dage volledig in het duister tast aangaande de evolutionaire oorsprong van de menselijke taal. In zijn recensie presenteerde Keulemans enkele bezwaren. Ze waren genomen uit de neurologie, de genetica, de paleoantropologie, en uit onderzoek naar waarom de mens is gaan spreken. De relevantie van deze bezwaren is mij onduidelijk. Denkt Keulemans dat we uit het menselijk genoom kunnen aflezen of er al dan niet een evolutionair pad voor de menselijke taal bestaat?
Een vierde en laatste indicatie is gebaseerd op het onderzoek van Roger Penrose, die in The Emperor’s New Mind heeft aangetoond dat het menselijk waarheidsoordeel in de wiskunde principieel niet door een Turingcomputer gesimuleerd kan worden. De waarneming wijst uit dat mensen het vermogen hebben om wiskundige waarheidsoordelen te vellen. Logische vraag is dan wat menselijke hersenen méér zijn dan een Turingcomputer.
De auteur is senior onderzoeker in de sectie Opto-electronische Materialen van de Faculteit Technische Natuurwetenschappen. Hij publiceerde onlangs een hoofdstuk in: Cees Dekker, Ronald Meester en René van Woudenberg (red.): Schitterend ongeluk of sporen van ontwerp? Over toeval en doelgerichtheid in de evolutie. Ten Have, 2005.

Comments are closed.