Als de haven zich van de stad losweekt, moeten de inkomsten ergens anders vandaan komen. Bouwkundig ingenieur Gerard Wigmans onderzocht hoe Rotterdam zich klaarmaakt voor de netwerk-economie.
Vroeger zat de wereld eenvoudig in elkaar. De wetenschap stelde de feiten vast en politieke theorieën leverden de grondslagen voor de maatschappij. Dat de samenleving hierdoor ‘maakbaar’ was vormde geen punt van discussie. Uiteindelijk zou het gezond verstand alle onvolkomenheden van de mensheid gladstrijken, en lag een Betere Wereld binnen handbereik.
De periode waarin deze visie de boventoon voerde, wordt ook wel de Moderne Tijd genoemd. Deze duurde bijna eeuw, en had de Tweede Wereldoorlog als dramatisch middelpunt. Vooral regeringen met een sociaal-democratische inborst pasten gretig modernistische inzichten toe, met als doel het stichten van een sociale welvaartsstaat. Zweden is het toonbeeld van zo’n op moderne leest geschoeide samenleving.
Volgens ir. G. Wigmans heeft de moderne tijd zijn langste tijd echter gehad, zeker op het gebied van stedenbouw en stadsmanagement. ,,De grenzen van dit klassieke bestuursmodel komen in zicht”, stelt hij. Wigmans, werkzaam bij het werkverband volkshuisvesting en stadsvernieuwing van Bouwkunde, promoveerde vorige week dinsdag op een onderzoek naar de facilitaire stad. Daarin beschrijft hij hoe in gemeentebeleid op marktvoorkeuren kan worden ingespeeld.
Als case voor zijn onderzoek, bekeek Wigmans hoe bestuurlijk Rotterdam met de Kop van Zuid omgaat, het stadsontwikkelingsgebied rond de Erasmusbrug. ,,Rotterdam werd de afgelopen decennia hard geconfronteerd met het verlies van industriële bedrijvigheid. De haven kwam steeds verder los te staan van de stad, en begon zich meer internationaal te positioneren. Dat zie je het duidelijkste in de Kop van Zuid, waar de bedrijvigheid langzaam richting Europoort verdween.”
Footloose
De stad besloot hierop een deel van het bestuurlijk apparaat te vernieuwen. Alle diensten die zich met economische ontwikkeling bezighielden werden gebundeld in het Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam. Wigmans: ,,Het idee hierachter was dat er een actieve regisseur moest komen die zich op de markt oriënteerde. Het moest een ondernemende voorpost van de overheid worden die de stad zou gaan verkopen.” Net als andere grote steden ondervond Rotterdam namelijk dat het steeds moeilijker werd bedrijven aan zich te binden. ,,Bedrijven opereren nu immers mondiaal”, constateert hij. ,,Ze zijn niet meer plaatsgebonden maar footloose, en hun beweeglijkheid neemt toe.”
In zijn proefschrift laat Wigmans zien welke strategie Rotterdam voerde om de Kop van Zuid aantrekkelijker te maken voor bedrijvigheid. ,,De aandacht verschoof van stadsvernieuwing naar stedelijke vernieuwing. Image building, het positioneren van de stad, werd daarin steeds belangrijker.”
Daarnaast maakte de centrale bureaucratische sturing plaats voor een lossere aanpak. ,,Vroeger ging men uit van een plangebied waarvoor een bestemmingsplan opgesteld werd, dat gaandeweg steeds gedetailleerder werd uitgewerkt. De ontwikkeling verliep van abstract naar concreet, maar alles werd wel tot in de puntjes geregeld. Nu zie je dat het gemeentebestuur haar greep vermindert, en zich vooral bezighoudt met het aanbieden van faciliteiten.”
Bij de facilitaire stad, die gunstige randvoorwaarden voor bedrijvigheid wil creëren, hoort volgens Wigmans een ,,postmoderne bestuursvorm”. Het grondbeleid wordt niet langer van bovenaf ingegeven volgens het aloude ‘moderne’ model, maar wordt al doende bepaald door kleine bestuurlijke eenheden die weten wat er op de markt speelt.
Wigmans leende de term postmodernisme, die rond 1980 in zwang kwam, overigens van de moderne filosofie. Het begrip staat van oorsprong onder meer voor een wereldbeeld waarin alles in continue wisselwerking met elkaar staat. De laatste jaren zijn modieuze denkers echter met het begrip aan de haal gegaan, en is de levensvisie ingekapseld in obscuur jargon waarmee alles op verlammende wijze wordt doodgerelativeerd. Waarheden bestaan daarbij niet meer: alles is betrekkelijk, en feiten zijn in wezen niets anders dan door de eigen cultuur ingegeven vooroordelen.
Ambtenarenpier
,,Postmodernisme is een containerbegrip geworden”, erkent Wigmans dan ook. ,,Maar de oorspronkelijke postmoderne theorie is voor mij aantrekkelijk omdat het aanknopingspunten biedt om de veranderingen in het grondbeleid vast te leggen. De ontwikkeling van hiërarchisch naar horizontaal bestuur, en van een plaatsgebonden economie naar een situatie waarin de stad een schakel in een economisch netwerk is. De stadspolitiek krijgt kortom een bredere blik, en ontdekt dat er mogelijkheden liggen buiten het gemeentelijk territorium.”
Maar ook in een faciliterende stad verdringen de multinationals elkaar niet op de stoep. De bestuurlijke vernieuwing in Rotterdam ten spijt staan op de Kop van Zuid nu nog voornamelijk overheidsgebouwen als de rechtbank en het douanekantoor. ,,En dat terwijl de Wilhelminapier juist het Manhattan aan de Maas moet worden”, merkt Wigmans op. ,,De Wilhelminapier wordt nu daarom wel smalend de ambtenarenpier genoemd.”
Desondanks wil Rotterdam een vooraanstaande positie op het gebied van telecommunicatie gaan innemen. En hoera, een jaar geleden gaf PTT Telecom aan het hoofdgebouw op de Wilhelminapier te willen vestigen. Maar dat leek op het laatste moment mis te lopen. ,,De PTT wilde eigenlijk liever aan een uitvalroute in de periferie van Rotterdam gaan zitten, bijvoorbeeld in Capelle aan de IJssel. Het Rotterdams bestuur heeft er dus ontzettend hard aan moeten trekken om het hoofdkantoor toch naar de Kop van Zuid te lokken. Dat bedrijf past tenslotte prima in het imago dat de stad wil opbouwen. Maar men heeft wel flink in de buidel moeten tasten om aan de wensen van de PTT tegemoet te komen.”
Schip
De relatie tussen het vrijelijk opererendeOntwikkelingsbedrijf Rotterdam en het stadsbestuur komt hierdoor wel onder druk te staan. ,,De investeringen die het bedrijfsleven anders zou doen, komen nu voor rekening van de publieke sector”, stelt Wigmans vast. ,,Het ondernemersrisico ligt nu dus deels bij de overheid. En door de onderlinge concurrentie tussen steden krijgen de investeringen ook steeds meer een risicodragend karakter. Steden bouwen nu bijvoorbeeld vaak meerdere kantoorlocaties om in te kunnen spelen op verschillende vragen uit de markt.”
In Rotterdam vangt men nu een deel van het financiële risico op door als projectontwikkelaar voor buurgemeenten op te treden. Op den duur wil het Ontwikkelingsbedrijf zelfs veertig procent van de omzet uit werkzaamheden in regio halen. Dat geld is hard nodig, want de stad steekt nu jaarlijks 150 miljoen gulden in de ontwikkeling van de Kop van Zuid. Aanzienlijk meer dan de 200 miljoen die men in totaal dacht nodig te hebben. En het eind is nog niet in zicht.
,,De Kop van Zuid zou in tien jaar afgerond moeten zijn, maar we moeten nu maar zien waar het schip strand. De grondexploitatie krijgt nu een open einde.”, relativeert Wigmans. ,,De komst van het PTT-hoofdkantoor geeft weer een nieuwe impuls aan de ontwikkeling van het gebied. Het is evenwel moeilijk om het rendement te beoordelen die de investeringen hebben voor de economische impuls voor Rotterdam als geheel. Ik constateer slechts een bestuurlijke verandering. Maar steden als Rotterdam staan met de rug tegen de muur. En dan moet je nu eenmaal hoog inzetten.”
Vroeger zat de wereld eenvoudig in elkaar. De wetenschap stelde de feiten vast en politieke theorieën leverden de grondslagen voor de maatschappij. Dat de samenleving hierdoor ‘maakbaar’ was vormde geen punt van discussie. Uiteindelijk zou het gezond verstand alle onvolkomenheden van de mensheid gladstrijken, en lag een Betere Wereld binnen handbereik.
De periode waarin deze visie de boventoon voerde, wordt ook wel de Moderne Tijd genoemd. Deze duurde bijna eeuw, en had de Tweede Wereldoorlog als dramatisch middelpunt. Vooral regeringen met een sociaal-democratische inborst pasten gretig modernistische inzichten toe, met als doel het stichten van een sociale welvaartsstaat. Zweden is het toonbeeld van zo’n op moderne leest geschoeide samenleving.
Volgens ir. G. Wigmans heeft de moderne tijd zijn langste tijd echter gehad, zeker op het gebied van stedenbouw en stadsmanagement. ,,De grenzen van dit klassieke bestuursmodel komen in zicht”, stelt hij. Wigmans, werkzaam bij het werkverband volkshuisvesting en stadsvernieuwing van Bouwkunde, promoveerde vorige week dinsdag op een onderzoek naar de facilitaire stad. Daarin beschrijft hij hoe in gemeentebeleid op marktvoorkeuren kan worden ingespeeld.
Als case voor zijn onderzoek, bekeek Wigmans hoe bestuurlijk Rotterdam met de Kop van Zuid omgaat, het stadsontwikkelingsgebied rond de Erasmusbrug. ,,Rotterdam werd de afgelopen decennia hard geconfronteerd met het verlies van industriële bedrijvigheid. De haven kwam steeds verder los te staan van de stad, en begon zich meer internationaal te positioneren. Dat zie je het duidelijkste in de Kop van Zuid, waar de bedrijvigheid langzaam richting Europoort verdween.”
Footloose
De stad besloot hierop een deel van het bestuurlijk apparaat te vernieuwen. Alle diensten die zich met economische ontwikkeling bezighielden werden gebundeld in het Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam. Wigmans: ,,Het idee hierachter was dat er een actieve regisseur moest komen die zich op de markt oriënteerde. Het moest een ondernemende voorpost van de overheid worden die de stad zou gaan verkopen.” Net als andere grote steden ondervond Rotterdam namelijk dat het steeds moeilijker werd bedrijven aan zich te binden. ,,Bedrijven opereren nu immers mondiaal”, constateert hij. ,,Ze zijn niet meer plaatsgebonden maar footloose, en hun beweeglijkheid neemt toe.”
In zijn proefschrift laat Wigmans zien welke strategie Rotterdam voerde om de Kop van Zuid aantrekkelijker te maken voor bedrijvigheid. ,,De aandacht verschoof van stadsvernieuwing naar stedelijke vernieuwing. Image building, het positioneren van de stad, werd daarin steeds belangrijker.”
Daarnaast maakte de centrale bureaucratische sturing plaats voor een lossere aanpak. ,,Vroeger ging men uit van een plangebied waarvoor een bestemmingsplan opgesteld werd, dat gaandeweg steeds gedetailleerder werd uitgewerkt. De ontwikkeling verliep van abstract naar concreet, maar alles werd wel tot in de puntjes geregeld. Nu zie je dat het gemeentebestuur haar greep vermindert, en zich vooral bezighoudt met het aanbieden van faciliteiten.”
Bij de facilitaire stad, die gunstige randvoorwaarden voor bedrijvigheid wil creëren, hoort volgens Wigmans een ,,postmoderne bestuursvorm”. Het grondbeleid wordt niet langer van bovenaf ingegeven volgens het aloude ‘moderne’ model, maar wordt al doende bepaald door kleine bestuurlijke eenheden die weten wat er op de markt speelt.
Wigmans leende de term postmodernisme, die rond 1980 in zwang kwam, overigens van de moderne filosofie. Het begrip staat van oorsprong onder meer voor een wereldbeeld waarin alles in continue wisselwerking met elkaar staat. De laatste jaren zijn modieuze denkers echter met het begrip aan de haal gegaan, en is de levensvisie ingekapseld in obscuur jargon waarmee alles op verlammende wijze wordt doodgerelativeerd. Waarheden bestaan daarbij niet meer: alles is betrekkelijk, en feiten zijn in wezen niets anders dan door de eigen cultuur ingegeven vooroordelen.
Ambtenarenpier
,,Postmodernisme is een containerbegrip geworden”, erkent Wigmans dan ook. ,,Maar de oorspronkelijke postmoderne theorie is voor mij aantrekkelijk omdat het aanknopingspunten biedt om de veranderingen in het grondbeleid vast te leggen. De ontwikkeling van hiërarchisch naar horizontaal bestuur, en van een plaatsgebonden economie naar een situatie waarin de stad een schakel in een economisch netwerk is. De stadspolitiek krijgt kortom een bredere blik, en ontdekt dat er mogelijkheden liggen buiten het gemeentelijk territorium.”
Maar ook in een faciliterende stad verdringen de multinationals elkaar niet op de stoep. De bestuurlijke vernieuwing in Rotterdam ten spijt staan op de Kop van Zuid nu nog voornamelijk overheidsgebouwen als de rechtbank en het douanekantoor. ,,En dat terwijl de Wilhelminapier juist het Manhattan aan de Maas moet worden”, merkt Wigmans op. ,,De Wilhelminapier wordt nu daarom wel smalend de ambtenarenpier genoemd.”
Desondanks wil Rotterdam een vooraanstaande positie op het gebied van telecommunicatie gaan innemen. En hoera, een jaar geleden gaf PTT Telecom aan het hoofdgebouw op de Wilhelminapier te willen vestigen. Maar dat leek op het laatste moment mis te lopen. ,,De PTT wilde eigenlijk liever aan een uitvalroute in de periferie van Rotterdam gaan zitten, bijvoorbeeld in Capelle aan de IJssel. Het Rotterdams bestuur heeft er dus ontzettend hard aan moeten trekken om het hoofdkantoor toch naar de Kop van Zuid te lokken. Dat bedrijf past tenslotte prima in het imago dat de stad wil opbouwen. Maar men heeft wel flink in de buidel moeten tasten om aan de wensen van de PTT tegemoet te komen.”
Schip
De relatie tussen het vrijelijk opererendeOntwikkelingsbedrijf Rotterdam en het stadsbestuur komt hierdoor wel onder druk te staan. ,,De investeringen die het bedrijfsleven anders zou doen, komen nu voor rekening van de publieke sector”, stelt Wigmans vast. ,,Het ondernemersrisico ligt nu dus deels bij de overheid. En door de onderlinge concurrentie tussen steden krijgen de investeringen ook steeds meer een risicodragend karakter. Steden bouwen nu bijvoorbeeld vaak meerdere kantoorlocaties om in te kunnen spelen op verschillende vragen uit de markt.”
In Rotterdam vangt men nu een deel van het financiële risico op door als projectontwikkelaar voor buurgemeenten op te treden. Op den duur wil het Ontwikkelingsbedrijf zelfs veertig procent van de omzet uit werkzaamheden in regio halen. Dat geld is hard nodig, want de stad steekt nu jaarlijks 150 miljoen gulden in de ontwikkeling van de Kop van Zuid. Aanzienlijk meer dan de 200 miljoen die men in totaal dacht nodig te hebben. En het eind is nog niet in zicht.
,,De Kop van Zuid zou in tien jaar afgerond moeten zijn, maar we moeten nu maar zien waar het schip strand. De grondexploitatie krijgt nu een open einde.”, relativeert Wigmans. ,,De komst van het PTT-hoofdkantoor geeft weer een nieuwe impuls aan de ontwikkeling van het gebied. Het is evenwel moeilijk om het rendement te beoordelen die de investeringen hebben voor de economische impuls voor Rotterdam als geheel. Ik constateer slechts een bestuurlijke verandering. Maar steden als Rotterdam staan met de rug tegen de muur. En dan moet je nu eenmaal hoog inzetten.”
Comments are closed.