Campus

‘De buitenwereld denkt niet in disciplines, maar in problemen’

Het advies van de Adviesraad voor het technologiebeleid TU Delft (ARTD) is geschreven om mensen alert te maken, uit te dagen en ze meer bij de TU te betrekken.

Dat vindt prof.dr.ir. A.J. Berkhout, voorzitter van deze raad. Daarnaast moeten op te richten onderzoekcentra (DIOC’s) het Delftse onderzoek in de maatschappij meer draagvlak geven. Berkhout hoopt dat voor het einde van het jaar een aantal DIOC’s is gestart.


Figuur 1 ARTD-voorzitter Berkhout: ,,De potentiële sterkte van de TU wordt te weinig benut”

Het advies van de ARTD is volgens de voorzitter belangrijk voor vernieuwingen in het onderwijs en onderzoek binnen de instelling, maar ook voor het imago van de TU. Berkhout verwacht dat de universiteit met het nieuwe technologiebeleid beter kan uitleggen wat zij precies doet en als gevolg daarvan meer opdrachten voor aantrekkelijk onderzoek krijgt. Dat op dit moment de derde geldstroom, het geld afkomstig uit opdrachten voor het bedrijfsleven, niet toeneemt komt volgens hem omdat de TU niet helder genoeg aangeeft wat zij allemaal in huis heeft.

Het antwoord van de ARTD is de inrichting van Delftse interfacultaire ontwerp- en onderzoekcentra (DIOC’s). Daar moeten verschillende disciplines van faculteiten bij elkaar gebracht worden om zo interdisciplinaire activiteiten van de grond te krijgen.

De DIOC’s krijgen allen een eigen thema. Deze Delftse thema’s moeten buitenstaanders een helder beeld geven met welke problemen ze bij de TU terecht kunnen, want: ,,De buitenwereld denkt in problemen, niet in disciplines”, aldus Berkhout.
Gedurfd

Het waren vooral de buitenleden van de ARTD die benadrukten dat het nieuwe technologiebeleid van de TU zich moet richten op ‘gewichtige multidisciplinaire vraagstellingen’. Mede daarom heeft Berkhout ‘grote verwachtingen’ van de financiering van DIOC’s door bedrijfsleven en overheid. Daarvoor moeten de TU-wetenschappers wel eerst alles uit de kast halen bij het opzetten van gedurfde programma’s, en moet het college van bestuur de eerste investeringen doen. Maar Berkhout verwacht ,,dat de middelen die de TU erin steekt door de buitenwereld vermenigvuldigd zullen worden”.

Toch gaat het bij de keuze voor multidisciplinair onderzoek zeker niet alleen om grote financiële verwachtingen. Berkhout vindt dat de krachten binnen de universiteit sowieso gebundeld moeten worden. ,,Anno 1996 draait het niet alleen meer om de monodisiciplines. De grote vernieuwingen zullen juist tussen en boven de disciplines plaatsvinden”, legt hij uit. Hij noemt het een gemiste kans dat de dertien Delftse faculteiten maar in beperkte mate samenwerken, ,,waardoor de potentiële sterkte van de TU veel te weinig wordt benut”.

Daarom kiest de ARTD voor DIOC’s die bruggen bouwen tussen de faculteiten; in de organisatie komen de onderzoekcentra dus dwars op de faculteiten te staan. De nieuwe centra moeten voor meer dynamiek in de Delftse opleiding zorgen. Een eis aan ieder onderzoekprogramma is dat het om vernieuwend en risicovol onderzoek gaat, gericht op doorbraken in de Delftse technologie-thema’s. Uit de DIOC’s kunnen vervolgens weer uitdagende vraagstukken voor de Delftse monodisciplines voortkomen.
Fundament

Dat de nieuwe centra voor hun succes afhankelijk zijn van de kennis in de faculteiten, geeft volgens Berkhout aan dat de vorming ervan geen verzwakking betekent van de positie van de afzonderlijke faculteiten. Zonder sterke monodisciplines is het fundament voor multidisciplinair onderzoek namelijk weg.

Ook de functie van onderzoekscholen binnen de instelling verandert na de oprichting van DIOC’s niet, stelt Berkhout. Het zijn volgens hem twee verschillende instellingen, die elkaar niet in de weg zitten. Waar DIOC’s gericht zijn op meerdere disciplines, hebben onderzoekscholen voornamelijk discipline-gerichte doelstellingen en dat moet in de ogen van de ARTD-voorzitter zo blijven. Daarnaast zorgen de onderzoekscholen voor veel ‘vruchtbare multi-universitaire samenwerkingsverbanden’, terwijl de nieuwe centra die de ARTD voorstelt zich beperken tot de eigen universiteit. Organisatorisch is voor Berkhout met faculteiten, onderzoekscholen en DIOC’s het plaatje van de TU rond.

Berkhout is tevreden over hoe het tweede deel van het ARTD-advies binnen de TU ontvangen wordt. In december kwam de commissie met het eerste deel van het advies. Dat werd door decanen en universiteitsraad koel ontvangen. Maar Berkhout noemt het bemoedigend hoeveel draagvlak de uitgewerkte ideeën van de ARTD nu beginnen te krijgen.

Faculteiten lopen volgens hem ook warm voor de ideeën, omdat zij hun eigen inkomen zien dalen en ze zien in dat de DIOC’s belangrijke nieuwe geldstromen op gang kunnen helpen. Hij zegt dan ook heel teleurgesteld te zijn als voor het einde van het jaar de eerste DIOC’s niet gestart zouden zijn.

Steven Hubeek

Het advies van de Adviesraad voor het technologiebeleid TU Delft (ARTD) is geschreven om mensen alert te maken, uit te dagen en ze meer bij de TU te betrekken. Dat vindt prof.dr.ir. A.J. Berkhout, voorzitter van deze raad. Daarnaast moeten op te richten onderzoekcentra (DIOC’s) het Delftse onderzoek in de maatschappij meer draagvlak geven. Berkhout hoopt dat voor het einde van het jaar een aantal DIOC’s is gestart.


Figuur 1 ARTD-voorzitter Berkhout: ,,De potentiële sterkte van de TU wordt te weinig benut”

Het advies van de ARTD is volgens de voorzitter belangrijk voor vernieuwingen in het onderwijs en onderzoek binnen de instelling, maar ook voor het imago van de TU. Berkhout verwacht dat de universiteit met het nieuwe technologiebeleid beter kan uitleggen wat zij precies doet en als gevolg daarvan meer opdrachten voor aantrekkelijk onderzoek krijgt. Dat op dit moment de derde geldstroom, het geld afkomstig uit opdrachten voor het bedrijfsleven, niet toeneemt komt volgens hem omdat de TU niet helder genoeg aangeeft wat zij allemaal in huis heeft.

Het antwoord van de ARTD is de inrichting van Delftse interfacultaire ontwerp- en onderzoekcentra (DIOC’s). Daar moeten verschillende disciplines van faculteiten bij elkaar gebracht worden om zo interdisciplinaire activiteiten van de grond te krijgen.

De DIOC’s krijgen allen een eigen thema. Deze Delftse thema’s moeten buitenstaanders een helder beeld geven met welke problemen ze bij de TU terecht kunnen, want: ,,De buitenwereld denkt in problemen, niet in disciplines”, aldus Berkhout.
Gedurfd

Het waren vooral de buitenleden van de ARTD die benadrukten dat het nieuwe technologiebeleid van de TU zich moet richten op ‘gewichtige multidisciplinaire vraagstellingen’. Mede daarom heeft Berkhout ‘grote verwachtingen’ van de financiering van DIOC’s door bedrijfsleven en overheid. Daarvoor moeten de TU-wetenschappers wel eerst alles uit de kast halen bij het opzetten van gedurfde programma’s, en moet het college van bestuur de eerste investeringen doen. Maar Berkhout verwacht ,,dat de middelen die de TU erin steekt door de buitenwereld vermenigvuldigd zullen worden”.

Toch gaat het bij de keuze voor multidisciplinair onderzoek zeker niet alleen om grote financiële verwachtingen. Berkhout vindt dat de krachten binnen de universiteit sowieso gebundeld moeten worden. ,,Anno 1996 draait het niet alleen meer om de monodisiciplines. De grote vernieuwingen zullen juist tussen en boven de disciplines plaatsvinden”, legt hij uit. Hij noemt het een gemiste kans dat de dertien Delftse faculteiten maar in beperkte mate samenwerken, ,,waardoor de potentiële sterkte van de TU veel te weinig wordt benut”.

Daarom kiest de ARTD voor DIOC’s die bruggen bouwen tussen de faculteiten; in de organisatie komen de onderzoekcentra dus dwars op de faculteiten te staan. De nieuwe centra moeten voor meer dynamiek in de Delftse opleiding zorgen. Een eis aan ieder onderzoekprogramma is dat het om vernieuwend en risicovol onderzoek gaat, gericht op doorbraken in de Delftse technologie-thema’s. Uit de DIOC’s kunnen vervolgens weer uitdagende vraagstukken voor de Delftse monodisciplines voortkomen.
Fundament

Dat de nieuwe centra voor hun succes afhankelijk zijn van de kennis in de faculteiten, geeft volgens Berkhout aan dat de vorming ervan geen verzwakking betekent van de positie van de afzonderlijke faculteiten. Zonder sterke monodisciplines is het fundament voor multidisciplinair onderzoek namelijk weg.

Ook de functie van onderzoekscholen binnen de instelling verandert na de oprichting van DIOC’s niet, stelt Berkhout. Het zijn volgens hem twee verschillende instellingen, die elkaar niet in de weg zitten. Waar DIOC’s gericht zijn op meerdere disciplines, hebben onderzoekscholen voornamelijk discipline-gerichte doelstellingen en dat moet in de ogen van de ARTD-voorzitter zo blijven. Daarnaast zorgen de onderzoekscholen voor veel ‘vruchtbare multi-universitaire samenwerkingsverbanden’, terwijl de nieuwe centra die de ARTD voorstelt zich beperken tot de eigen universiteit. Organisatorisch is voor Berkhout met faculteiten, onderzoekscholen en DIOC’s het plaatje van de TU rond.

Berkhout is tevreden over hoe het tweede deel van het ARTD-advies binnen de TU ontvangen wordt. In december kwam de commissie met het eerste deel van het advies. Dat werd door decanen en universiteitsraad koel ontvangen. Maar Berkhout noemt het bemoedigend hoeveel draagvlak de uitgewerkte ideeën van de ARTD nu beginnen te krijgen.

Faculteiten lopen volgens hem ook warm voor de ideeën, omdat zij hun eigen inkomen zien dalen en ze zien in dat de DIOC’s belangrijke nieuwe geldstromen op gang kunnen helpen. Hij zegt dan ook heel teleurgesteld te zijn als voor het einde van het jaar de eerste DIOC’s niet gestart zouden zijn.

Steven Hubeek

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.