Campus

“En…, waar is de eerste liter diesel

Een biodiesellaboratorium opzetten in het door orkanen geteisterde Mozambique valt biotechnoloog dr.ir. Wouter van Winden niet mee. ‘Hoe lang moeten we dit land nog helpen ontwikkelen’, vraagt hij zich af in zijn dagboek.

Van Winden was een van de dertien Delfste studenten, onderzoekers en medewerkers die in het voorjaar van 2007 op reis gingen naar een ontwikkelingsland om te schrijven over de rol van ingenieurs in ontwikkelingswerk. Hier volgt een fragment uit zijn dagboek.

Epiloog

De laatste 48 uur van mijn reis heb ik niet in mijn dagboek beschreven. Ik heb er ook geen foto’s van. Niet meer. Die zijn in Johannesburg achtergebleven, samen met mijn camera, dollars, creditcard en de telefoon en contanten van mijn reispartner en vriend Bram van Beek. Downtown Johannesburg in de wurggreep waarbij onze zakken en sokken werden geleegd. Het zijn wel de spannendste verhalen. Over een jeep vol zwaarbewapende agenten die tijdens de laatste avond in Maputo onze taxi van de weg sneed om ons vergeefs te fouilleren op beboetbare zaken. Over onze vlucht voor een wolkbreuk die eindigde in een nachtclub, waar we even later in het donker en tot de enkels in het water stonden. Over de volgende dag . vrijdag de dertiende – toen we in een toestel van de uit het Europese luchtruim verbannen Linhas Aereas de Moambique drie rondes door een knetterende onweersbui vlogen voordat we in Johannesburg mochten landen.

Veel zien, is soms ook moeten afzien. Toch hoef je als ingenieur-met-een-missie echt niet dagelijks als een Kuifje in gevecht met de elementen, criminelen en hun geúniformeerde tegenvoeters. Gelukkig niet, je hebt je handen al vol aan het ‘gewone’ leven.
Dinsdag 3 april

Kijk zo lang naar landkaarten als je wilt, je weet pas hoe groot Afrika is als je urenlang over niets dan honderd kleuren zand hebt gevlogen. Google alle Afrikaanse statistieken bij elkaar, je weet pas hoe leeg dat continent is als je de Afrikaanse nacht in bent gevlogen en hebt gespeurd naar lichtjes op de grond. En dan weet je ook dat de economie daar nog geen 24 uur per etmaal draait.

Bram en ik zijn op weg naar Quelimane, de hoofdstad van de Mozambikaanse provincie Zambezia, waar Bram in 2006 in negen maanden tijd een onderzoeksfaciliteit heeft gebouwd om algen te kweken en te oogsten (zie kader ‘Het Imagine project’). Vlak voor Kerst werd het project overgedragen aan de lokale afdeling van de Universidad Eduardo Mondlane. Op de dag van de overdracht brak de jaarlijkse regentijd los. Twee Delftse studenten die tot eind februari ter plaatse hun stage uitvoerden e-mailden: “Met ons gaat het prima, de site daarentegen is wat minder florissant […], een van de pompen weigert dienst […], de oude elektriciteitskabel lijkt wel aangevreten […]. We hebben een nieuwe, maar door het weer kunnen we die nog niet leggen.” Het NOS journaal toonde begin maart grote overstromingen in de Zambezi-delta. We zijn mentaal voorbereid op het aantreffen van gehavende algenvijvers.
Woensdag 4 april

De regen die valt tijdens onze tussenstop op de luchthaven van Maputo is lauwwarm. Even later, opgestegen voor de laatste etappe naar de tweeduizend kilometer noordelijker gelegen stad Quelimane, zien we de laatste moessonbuien vanaf de Indische Oceaan het groene land opschuiven. Tussen de wolken door zien we gezwollen rivieren in lange kronkels het water terugbrengen naar de oceaan. Rondom Quelimane glinstert nog water op de moerassige vlaktes.

Zelfs de stevige fourwheel drive die ons ‘s middags wegbrengt naar de campus even buiten de stad, rijdt om voor de plassen die her en der de straten over de volle breedte versperren. Als we halverwege de rit moeten uitstappen en te voet een geul oversteken via de brokstukken van een weggeslagen brug, stellen we onze verwachtingen over de toestand van de algenvijvers verder naar omlaag bij.

De chauffeur van het busje dat ons aan de andere kant van de geul heeft opgepikt, maant ons plots tot stilte en zet de autoradio harder. Ik versta weinig Portugees en pik alleen de kreten ‘algues’ en ‘biodiesel’ op. “Ze hebben het over ons project”, verklaart een meereizende studente trots. Dat geeft hoop. En inderdaad, als we even later bij de vijvers staan, ligt alles er keurig bij. Het grootste bassin wordt schoongemaakt. In de kleinere vijvers peddelen de schoepenraden een lichtgroene soep rond.

We worden rondgeleid door Valentina Vassele, het junior staflid dat sinds de overdracht van de faciliteiten verantwoordelijk is voor het algenproject. Ze vertelt dat op dit moment drie man de installatie bedrijven, onderhouden en bewaken. De afspraak was dat er zes man zouden werken. Bram vraagt wat er gebeurd is met de aanstellingsverzoeken . een berg formulieren plus een maandsalaris per persoon – die naar de universitaire administratie in Maputo zijn opgestuurd. “Kwijtgeraakt”, meldt Valentina. Een achtergelaten bedrag, bedoeld als salaris voor een werknemer die te oud is om een vaste aanstelling te krijgen, wordt nu aangewend voor alle salariskosten. Valentina’s reactie op onze vraag wat nu het plan is: schouderophalen.

’s Avonds op bed strijden mijn gevoelens over de eerste indruk. Bij toeval zap ik langs het weerbericht. Een tropische cycloon houdt huis boven Madagascar. De stippellijn van de voorspelde koers loopt recht over Quelimane heen. Nog meer strijdige gevoelens: een belevenis om naar uit te zien of om te vrezen? Het onbekende trekt, maar het is natuurlijk ook onbekend.
Donderdag 5 april

Tijd voor het ‘echte werk’: de modder in. Er zit geen beweging in de pompen die het rivierwater naar de tweehonderdvijftig meter verderop gelegen vijvers moeten malen. De houten stellage waaraan ze hangen heeft de regentijd overleefd, maar is met oever en al meters omlaag de rivierbedding in geschoven. Het lijkt wel of de natuur hier met dubbele kracht teniet doet wat de mens naar zijn hand probeert te zetten.

De nabijheid van de oceaan zorgt voor getijdenbeweging in de Bons Sinais-rivier die langs Quelimane stroomt, en in de zijtak daarvan die de algenvijvers van water voorziet. Het is eb, dus we kunnen de pompen op het droge halen. We worden geholpen door Mauricio, één van de klusjesmannen die voor veertig meticais . iets meer dan een euro – per dag de vijvers onderhouden. Hij zet grote ogen op als wij de schoenen uittrekken en tussen de krabben en mangrovescheuten het glibberige slijk instappen. Daar zul je Mozambikaanse stafleden niet op betrappen. Met zijn drieën hebben we de roestige pompen snel bij de werkplaats, waar we Mauricio vragen ze te schuren en verven. Mauricio werkt hard en efficiënt, maar zal niet uit eigen beweging iets doen wat buiten de dagelijkse routine valt. De scheiding is hier scherper dan wij gewend zijn: de staf geeft orders en de arbeiders voeren uit.

Ondanks haar ruim 200 duizend inwoners heeft Quelimane nog geen half dozijn restaurants. We eten ’s avonds in de pizzeria, de favoriet van onze disgenoot. Jan de Moor is een Nederlander die al meer dan twintig jaar in Mozambique leeft van en voor talloze ontwikkelingsprojecten op het gebied van waterhuishouding en boerencoöperaties. Hij vertelt dat de economie van Quelimane ooit dreef op de copra (kokosvlees) totdat de prijs daarvan kelderde en de verouderde industrie de internationale competitie niet meer aankon. Een palmziekte gaf de sector de nekslag.

Omdat Mozambique straatarm is, maar wel een democratisch gekozen bewind heeft, is het een donors’ darling. Nederland alleen schenkt jaarlijks rond de vijftig miljoen euro. Volgens Jan profiteert Quelimane wel mee, maar weet bar weinig hulpgeld de hoofdstad Maputo te verlaten. Wat Jan grote zorgen baart, zijn de stapels hardhout in de haven. Bestemming: China. Jan: “De bourgeoisie van de stad heeft zich nu op deze handel gestort.” En het legt ze volgens hem geen windeieren, want terwijl Westerse donors almaar meer voorwaarden verbinden aan hun hulp, doen de Chinezen niet zo moeilijk. Wil een Mozambikaanse machthebber een nieuw voetbalstadion om goede sier mee te maken? Prima… in ruil voor een bos.

Jan ziet grote potentie in ons project voor de lokale economie, maar snapt niet dat we het zo kleinschalig aanpakken en nu al hebben overgedragen. Als biobrandstof zo hot is en algenolie grote voordelen biedt, waarom zijn we hier dan niet permanent aanwezig met een flinke staf en grote bom meticais? Jan heeft een punt, maar hadden we het plan af moeten blazen, omdat we geen miljoen geregeld kregen? Wij hopen dat het makkelijker wordt om nieuwe fondsen te vinden nu het geen papieren project meer is.
Vrijdag 6 april

Bij de overdracht van de algenvijvers in december 2006 jaar heeft de universiteit ook de auto overgenomen die voor het project was aangeschaft. Bram ontvangt een eerste afbetaling, een check die bij de bank verzilverd dient te worden. Dat vergt zitvlees. Ik gebruik de anderhalf uur die Bram in de rij zit om nieuwe V-snaren te halen voor de aandrijving van de schoepenraden van de vijvers. De oude zijn op een draad na versleten en we vrezen dat deze pas vervangen zullen worden als ze kapot zijn. Dan staat het water in de onderzoeksvijvers lang stil en daar houden de algen niet van.

Laat in de middag spreken we professor Antonio Hoguane, de directeur van de campus in Quelimane. Het is een jonge, vlotte kerel die na zijn studie in Maputo zijn promotieonderzoek deed in Wales en daarna terugkeerde naar de Eduardo Mondlane Universiteit. We zitten op het dakterras van zijn huis. Om ons heen fladderen reusachtige vleermuizen terwijl in een oogwenk de duisternis invalt.

Bram zegt Antonio op de man af dat het gebrek aan initiatief van de werknemers hem opvalt. Even vrees ik dat zijn Hollandse directheid slecht valt, maar Antonio valt hem bij: “Vanmorgen ging de tuinman van de campus terug naar huis, omdat er geen water was om de gazons te besproeien. Hij had niet bedacht dat hij zelf misschien het reservoir kon vullen. De volgende keer ontsla ik hem.”

Antonio is enthousiast over het algenproject, en voor zover ik inschat niet alleen vanwege de status die het oplevert. Toch is hij mij in zijn dagelijkse doen en laten teveel politicus, te weinig wetenschapper. Als we vertellen dat we Valentina hebben aangeraden om de grote productievijvers pas te gebruiken nadat ze ervaring heeft opgedaan met de kleine, werpt hij tegen dat hij dat nooit kan uitleggen aan de vele delegaties die hij ons project toont. Juist de grote vijvers vol dikke groene soep maken indruk. Wij protesteren. Als hij enerzijds op het personeelsbestand bezuinigt, maar voor de schone schijn wel eist dat de gehele installatie draait, komt Valentina nooit aan onderzoek toe. Opeens blijken de aanstellingsformulieren van de werknemers van het project helemaal niet kwijt. Volgens Antonio is hun aanstelling vrijwel rond, maar wilde hij dat pas melden als alles getekend was. Ik geloof hem niet.
Zaterdag 7 april

De aangekondigde cycloon is afgezwakt voordat hij aan land kwam. Ik geloof dat ik hier toch vooral blij om ben. We rijden naar de universiteit op een crossmotor die Bram vorig jaar met alle apparatuur voor het project had ingescheept, en die we gisteren weer aan de praat hebben gekregen. Het rijdt comfortabeler dan een auto, omdat we nu om alle gaten in de weg heen kunnen rijden. Op de universiteit aangekomen zien we de schoepenraden van de vijvers stilstaan. Toma’s, de klusjesman van dienst, wijst ons op de slippende nieuwe V-snaar. Bram pakt een paar sleutels om de snaar op spanning te zetten, bedenkt zich dan, drukt Toma’s de sleutels in de hand en leert hem hoe hij dit voortaan zelf kan fixen.

De pompen zijn inmiddels gereviseerd, maar als we ze testen slaan de stoppen door. Kortom: kortsluiting in de tweehonderdvijftig meter kabel tussen de werkplaats en de rivier. Door bovengronds aan elkaar verbonden stukken kabel los te koppelen, weten we het probleem tot een stuk van krap honderd meter te lokaliseren. Ruim de helft van die afstand aan kabel hebben we in voorraad. Ons idee: graaf het verdachte stuk in het midden op, knip het doormidden, meet de stroom door elke helft en vervang het kapotte deel. Om het initiatief aan Valentina te laten, geven we haar ons advies en gaan naar ‘huis’.

’s Avonds spreken we Valentina weer, maar nu even niet over algen. We dineren samen met haar en haar collega Eulalia Mugabe op het terras van ons motel. Beide dames zijn licenciatura, een Portugese titel die tussen de bachelor en master in valt. Ze hebben interesse in een masters degree, mogelijk in Nederland. Eulalia verrast ons met haar voornaamste zorg: “Is Holland wel veilig voor ons, of is er veel racisme?”
Zondag en maandag 8 en 9 april

We gebruiken de paasdagen voor een toeristische trip naar Gurè, een bergstadje op 360 kilometer van Quelimane dat bekend staat om zijn theeplantages. Dankzij de hoogte is het er koeler dan aan de kust en zijn er geen malariamuggen. In een decor van steile, ronde bergen met permanente mist rond de top wandelen we door de plantages. Langs het pad staan hutten, omringd door bananen- en mangobomen, suikerriet en bamboe. Kinderen lopen joelend om ons heen en een paar volwassenen roepen ons toe: “Passear?”. In haar reisboek ‘De Cholerafabriek’ schrijft Mary-Ann Sandifort dat dit het mooiste Portugese woord is, en zoiets betekent als ‘in aangenaam traag tempo wandelen, of rondhangen’. Iedereen doet het. Wij nu dus ook.

Ik maak me schuldig aan het romantiseren van armoede als ik schrik van mijn eigen idee dat hier ooit, dankzij miljarden aan ontwikkelingshulp, een Ypenburg zou verrijzen. Zo’n keurig aangeharkte nieuwbouwwijk, met huizen vol Ikea en familiewagens voor de deur, bewoond door hardwerkende mensen die dromen van… een ongecompliceerd leven in een hutje in een ver, warm land. Als ik Bram vraag hoe ver we dit land moeten helpen ontwikkelen, antwoordt hij nuchter, maar raak: “Totdat ze ons hulp aanbieden.”

Begin 2003 beraamden de Wageningse studievrienden Bram van Beek en Wouter van Winden een inzending voor de scholierenwedstrijd ‘Imagine’. Biotechnologen werden uitgedaagd om met hun vakkennis een ontwikkelingsproject te verzinnen. Middelbare scholieren werkten de projectvoorstellen uit en raakten – zo werd gehoopt – en passant geïnteresseerd in een studie levenswetenschappen.

Bram en Wouter stelden voor om oliehoudende algen te kweken om daar de olie uit te winnen voor de productie van biodiesel, een kooldioxide-neutrale brandstof. Omdat algen onder goede omstandigheden veel sneller groeien dan landplanten en omdat sommige algen in zout water op verzilte gronden kunnen groeien, vereist de productie van algenolie op papier minder land en zoet water dan traditionele oliehoudende landbouwgewassen. In ontwikkelingslanden zou dit leiden tot minder competitie met landbouw of wilde natuur.

Geholpen door twee talentvolle scholieren wonnen Bram en Wouter, die toen aan de TU promoveerde, in augustus 2004 de Imagine competitie. De prijs: vijftigduizend euro om het idee te realiseren. Anderhalf jaar later was in totaal 120 duizend euro aan sponsoring en een zeecontainer vol tweedehands laboratorium-apparatuur, gereedschappen en bouwmaterialen bijeen gebracht. Inmiddels waren Bram en Wouter naar Mozambique gereisd. Ze hadden in de stad Quelimane in de verzilte Zambezi-delta een geschikte locatie en partner voor het project gevonden: een net gebouwde campus, onderdeel van de nationale Eduardo Mondlane Universiteit.

Van maart tot december 2006 bouwde Bram samen met een derde studievriend, Gerton Molenaar, een onderzoeksfaciliteit voor algenkweek. Daaronder acht algenvijvers van verschillende afmetingen, een werkplaats en een laboratorium. Zo mogelijk nog belangrijker: ze bouwden ook een team van enthousiaste Mozambikanen die het project na hun vertrek zou voortzetten.

http://imagine-foundation.nl

Alle bijdragen van de studenten, medewerkers en onderzoekers zijn gebundeld in het boek ‘You can’t just blame the crocodile, Delft engineers travel into sustainability’ (ISBN: 978-90-79347-01-8). Deze week wordt het boek gepresenteerd tijdens de viering van het 166ste lustrum van de TU.

Epiloog

De laatste 48 uur van mijn reis heb ik niet in mijn dagboek beschreven. Ik heb er ook geen foto’s van. Niet meer. Die zijn in Johannesburg achtergebleven, samen met mijn camera, dollars, creditcard en de telefoon en contanten van mijn reispartner en vriend Bram van Beek. Downtown Johannesburg in de wurggreep waarbij onze zakken en sokken werden geleegd. Het zijn wel de spannendste verhalen. Over een jeep vol zwaarbewapende agenten die tijdens de laatste avond in Maputo onze taxi van de weg sneed om ons vergeefs te fouilleren op beboetbare zaken. Over onze vlucht voor een wolkbreuk die eindigde in een nachtclub, waar we even later in het donker en tot de enkels in het water stonden. Over de volgende dag . vrijdag de dertiende – toen we in een toestel van de uit het Europese luchtruim verbannen Linhas Aereas de Moambique drie rondes door een knetterende onweersbui vlogen voordat we in Johannesburg mochten landen.

Veel zien, is soms ook moeten afzien. Toch hoef je als ingenieur-met-een-missie echt niet dagelijks als een Kuifje in gevecht met de elementen, criminelen en hun geúniformeerde tegenvoeters. Gelukkig niet, je hebt je handen al vol aan het ‘gewone’ leven.
Dinsdag 3 april

Kijk zo lang naar landkaarten als je wilt, je weet pas hoe groot Afrika is als je urenlang over niets dan honderd kleuren zand hebt gevlogen. Google alle Afrikaanse statistieken bij elkaar, je weet pas hoe leeg dat continent is als je de Afrikaanse nacht in bent gevlogen en hebt gespeurd naar lichtjes op de grond. En dan weet je ook dat de economie daar nog geen 24 uur per etmaal draait.

Bram en ik zijn op weg naar Quelimane, de hoofdstad van de Mozambikaanse provincie Zambezia, waar Bram in 2006 in negen maanden tijd een onderzoeksfaciliteit heeft gebouwd om algen te kweken en te oogsten (zie kader ‘Het Imagine project’). Vlak voor Kerst werd het project overgedragen aan de lokale afdeling van de Universidad Eduardo Mondlane. Op de dag van de overdracht brak de jaarlijkse regentijd los. Twee Delftse studenten die tot eind februari ter plaatse hun stage uitvoerden e-mailden: “Met ons gaat het prima, de site daarentegen is wat minder florissant […], een van de pompen weigert dienst […], de oude elektriciteitskabel lijkt wel aangevreten […]. We hebben een nieuwe, maar door het weer kunnen we die nog niet leggen.” Het NOS journaal toonde begin maart grote overstromingen in de Zambezi-delta. We zijn mentaal voorbereid op het aantreffen van gehavende algenvijvers.
Woensdag 4 april

De regen die valt tijdens onze tussenstop op de luchthaven van Maputo is lauwwarm. Even later, opgestegen voor de laatste etappe naar de tweeduizend kilometer noordelijker gelegen stad Quelimane, zien we de laatste moessonbuien vanaf de Indische Oceaan het groene land opschuiven. Tussen de wolken door zien we gezwollen rivieren in lange kronkels het water terugbrengen naar de oceaan. Rondom Quelimane glinstert nog water op de moerassige vlaktes.

Zelfs de stevige fourwheel drive die ons ‘s middags wegbrengt naar de campus even buiten de stad, rijdt om voor de plassen die her en der de straten over de volle breedte versperren. Als we halverwege de rit moeten uitstappen en te voet een geul oversteken via de brokstukken van een weggeslagen brug, stellen we onze verwachtingen over de toestand van de algenvijvers verder naar omlaag bij.

De chauffeur van het busje dat ons aan de andere kant van de geul heeft opgepikt, maant ons plots tot stilte en zet de autoradio harder. Ik versta weinig Portugees en pik alleen de kreten ‘algues’ en ‘biodiesel’ op. “Ze hebben het over ons project”, verklaart een meereizende studente trots. Dat geeft hoop. En inderdaad, als we even later bij de vijvers staan, ligt alles er keurig bij. Het grootste bassin wordt schoongemaakt. In de kleinere vijvers peddelen de schoepenraden een lichtgroene soep rond.

We worden rondgeleid door Valentina Vassele, het junior staflid dat sinds de overdracht van de faciliteiten verantwoordelijk is voor het algenproject. Ze vertelt dat op dit moment drie man de installatie bedrijven, onderhouden en bewaken. De afspraak was dat er zes man zouden werken. Bram vraagt wat er gebeurd is met de aanstellingsverzoeken . een berg formulieren plus een maandsalaris per persoon – die naar de universitaire administratie in Maputo zijn opgestuurd. “Kwijtgeraakt”, meldt Valentina. Een achtergelaten bedrag, bedoeld als salaris voor een werknemer die te oud is om een vaste aanstelling te krijgen, wordt nu aangewend voor alle salariskosten. Valentina’s reactie op onze vraag wat nu het plan is: schouderophalen.

’s Avonds op bed strijden mijn gevoelens over de eerste indruk. Bij toeval zap ik langs het weerbericht. Een tropische cycloon houdt huis boven Madagascar. De stippellijn van de voorspelde koers loopt recht over Quelimane heen. Nog meer strijdige gevoelens: een belevenis om naar uit te zien of om te vrezen? Het onbekende trekt, maar het is natuurlijk ook onbekend.
Donderdag 5 april

Tijd voor het ‘echte werk’: de modder in. Er zit geen beweging in de pompen die het rivierwater naar de tweehonderdvijftig meter verderop gelegen vijvers moeten malen. De houten stellage waaraan ze hangen heeft de regentijd overleefd, maar is met oever en al meters omlaag de rivierbedding in geschoven. Het lijkt wel of de natuur hier met dubbele kracht teniet doet wat de mens naar zijn hand probeert te zetten.

De nabijheid van de oceaan zorgt voor getijdenbeweging in de Bons Sinais-rivier die langs Quelimane stroomt, en in de zijtak daarvan die de algenvijvers van water voorziet. Het is eb, dus we kunnen de pompen op het droge halen. We worden geholpen door Mauricio, één van de klusjesmannen die voor veertig meticais . iets meer dan een euro – per dag de vijvers onderhouden. Hij zet grote ogen op als wij de schoenen uittrekken en tussen de krabben en mangrovescheuten het glibberige slijk instappen. Daar zul je Mozambikaanse stafleden niet op betrappen. Met zijn drieën hebben we de roestige pompen snel bij de werkplaats, waar we Mauricio vragen ze te schuren en verven. Mauricio werkt hard en efficiënt, maar zal niet uit eigen beweging iets doen wat buiten de dagelijkse routine valt. De scheiding is hier scherper dan wij gewend zijn: de staf geeft orders en de arbeiders voeren uit.

Ondanks haar ruim 200 duizend inwoners heeft Quelimane nog geen half dozijn restaurants. We eten ’s avonds in de pizzeria, de favoriet van onze disgenoot. Jan de Moor is een Nederlander die al meer dan twintig jaar in Mozambique leeft van en voor talloze ontwikkelingsprojecten op het gebied van waterhuishouding en boerencoöperaties. Hij vertelt dat de economie van Quelimane ooit dreef op de copra (kokosvlees) totdat de prijs daarvan kelderde en de verouderde industrie de internationale competitie niet meer aankon. Een palmziekte gaf de sector de nekslag.

Omdat Mozambique straatarm is, maar wel een democratisch gekozen bewind heeft, is het een donors’ darling. Nederland alleen schenkt jaarlijks rond de vijftig miljoen euro. Volgens Jan profiteert Quelimane wel mee, maar weet bar weinig hulpgeld de hoofdstad Maputo te verlaten. Wat Jan grote zorgen baart, zijn de stapels hardhout in de haven. Bestemming: China. Jan: “De bourgeoisie van de stad heeft zich nu op deze handel gestort.” En het legt ze volgens hem geen windeieren, want terwijl Westerse donors almaar meer voorwaarden verbinden aan hun hulp, doen de Chinezen niet zo moeilijk. Wil een Mozambikaanse machthebber een nieuw voetbalstadion om goede sier mee te maken? Prima… in ruil voor een bos.

Jan ziet grote potentie in ons project voor de lokale economie, maar snapt niet dat we het zo kleinschalig aanpakken en nu al hebben overgedragen. Als biobrandstof zo hot is en algenolie grote voordelen biedt, waarom zijn we hier dan niet permanent aanwezig met een flinke staf en grote bom meticais? Jan heeft een punt, maar hadden we het plan af moeten blazen, omdat we geen miljoen geregeld kregen? Wij hopen dat het makkelijker wordt om nieuwe fondsen te vinden nu het geen papieren project meer is.
Vrijdag 6 april

Bij de overdracht van de algenvijvers in december 2006 jaar heeft de universiteit ook de auto overgenomen die voor het project was aangeschaft. Bram ontvangt een eerste afbetaling, een check die bij de bank verzilverd dient te worden. Dat vergt zitvlees. Ik gebruik de anderhalf uur die Bram in de rij zit om nieuwe V-snaren te halen voor de aandrijving van de schoepenraden van de vijvers. De oude zijn op een draad na versleten en we vrezen dat deze pas vervangen zullen worden als ze kapot zijn. Dan staat het water in de onderzoeksvijvers lang stil en daar houden de algen niet van.

Laat in de middag spreken we professor Antonio Hoguane, de directeur van de campus in Quelimane. Het is een jonge, vlotte kerel die na zijn studie in Maputo zijn promotieonderzoek deed in Wales en daarna terugkeerde naar de Eduardo Mondlane Universiteit. We zitten op het dakterras van zijn huis. Om ons heen fladderen reusachtige vleermuizen terwijl in een oogwenk de duisternis invalt.

Bram zegt Antonio op de man af dat het gebrek aan initiatief van de werknemers hem opvalt. Even vrees ik dat zijn Hollandse directheid slecht valt, maar Antonio valt hem bij: “Vanmorgen ging de tuinman van de campus terug naar huis, omdat er geen water was om de gazons te besproeien. Hij had niet bedacht dat hij zelf misschien het reservoir kon vullen. De volgende keer ontsla ik hem.”

Antonio is enthousiast over het algenproject, en voor zover ik inschat niet alleen vanwege de status die het oplevert. Toch is hij mij in zijn dagelijkse doen en laten teveel politicus, te weinig wetenschapper. Als we vertellen dat we Valentina hebben aangeraden om de grote productievijvers pas te gebruiken nadat ze ervaring heeft opgedaan met de kleine, werpt hij tegen dat hij dat nooit kan uitleggen aan de vele delegaties die hij ons project toont. Juist de grote vijvers vol dikke groene soep maken indruk. Wij protesteren. Als hij enerzijds op het personeelsbestand bezuinigt, maar voor de schone schijn wel eist dat de gehele installatie draait, komt Valentina nooit aan onderzoek toe. Opeens blijken de aanstellingsformulieren van de werknemers van het project helemaal niet kwijt. Volgens Antonio is hun aanstelling vrijwel rond, maar wilde hij dat pas melden als alles getekend was. Ik geloof hem niet.
Zaterdag 7 april

De aangekondigde cycloon is afgezwakt voordat hij aan land kwam. Ik geloof dat ik hier toch vooral blij om ben. We rijden naar de universiteit op een crossmotor die Bram vorig jaar met alle apparatuur voor het project had ingescheept, en die we gisteren weer aan de praat hebben gekregen. Het rijdt comfortabeler dan een auto, omdat we nu om alle gaten in de weg heen kunnen rijden. Op de universiteit aangekomen zien we de schoepenraden van de vijvers stilstaan. Toma’s, de klusjesman van dienst, wijst ons op de slippende nieuwe V-snaar. Bram pakt een paar sleutels om de snaar op spanning te zetten, bedenkt zich dan, drukt Toma’s de sleutels in de hand en leert hem hoe hij dit voortaan zelf kan fixen.

De pompen zijn inmiddels gereviseerd, maar als we ze testen slaan de stoppen door. Kortom: kortsluiting in de tweehonderdvijftig meter kabel tussen de werkplaats en de rivier. Door bovengronds aan elkaar verbonden stukken kabel los te koppelen, weten we het probleem tot een stuk van krap honderd meter te lokaliseren. Ruim de helft van die afstand aan kabel hebben we in voorraad. Ons idee: graaf het verdachte stuk in het midden op, knip het doormidden, meet de stroom door elke helft en vervang het kapotte deel. Om het initiatief aan Valentina te laten, geven we haar ons advies en gaan naar ‘huis’.

’s Avonds spreken we Valentina weer, maar nu even niet over algen. We dineren samen met haar en haar collega Eulalia Mugabe op het terras van ons motel. Beide dames zijn licenciatura, een Portugese titel die tussen de bachelor en master in valt. Ze hebben interesse in een masters degree, mogelijk in Nederland. Eulalia verrast ons met haar voornaamste zorg: “Is Holland wel veilig voor ons, of is er veel racisme?”
Zondag en maandag 8 en 9 april

We gebruiken de paasdagen voor een toeristische trip naar Gurè, een bergstadje op 360 kilometer van Quelimane dat bekend staat om zijn theeplantages. Dankzij de hoogte is het er koeler dan aan de kust en zijn er geen malariamuggen. In een decor van steile, ronde bergen met permanente mist rond de top wandelen we door de plantages. Langs het pad staan hutten, omringd door bananen- en mangobomen, suikerriet en bamboe. Kinderen lopen joelend om ons heen en een paar volwassenen roepen ons toe: “Passear?”. In haar reisboek ‘De Cholerafabriek’ schrijft Mary-Ann Sandifort dat dit het mooiste Portugese woord is, en zoiets betekent als ‘in aangenaam traag tempo wandelen, of rondhangen’. Iedereen doet het. Wij nu dus ook.

Ik maak me schuldig aan het romantiseren van armoede als ik schrik van mijn eigen idee dat hier ooit, dankzij miljarden aan ontwikkelingshulp, een Ypenburg zou verrijzen. Zo’n keurig aangeharkte nieuwbouwwijk, met huizen vol Ikea en familiewagens voor de deur, bewoond door hardwerkende mensen die dromen van… een ongecompliceerd leven in een hutje in een ver, warm land. Als ik Bram vraag hoe ver we dit land moeten helpen ontwikkelen, antwoordt hij nuchter, maar raak: “Totdat ze ons hulp aanbieden.”

Begin 2003 beraamden de Wageningse studievrienden Bram van Beek en Wouter van Winden een inzending voor de scholierenwedstrijd ‘Imagine’. Biotechnologen werden uitgedaagd om met hun vakkennis een ontwikkelingsproject te verzinnen. Middelbare scholieren werkten de projectvoorstellen uit en raakten – zo werd gehoopt – en passant geïnteresseerd in een studie levenswetenschappen.

Bram en Wouter stelden voor om oliehoudende algen te kweken om daar de olie uit te winnen voor de productie van biodiesel, een kooldioxide-neutrale brandstof. Omdat algen onder goede omstandigheden veel sneller groeien dan landplanten en omdat sommige algen in zout water op verzilte gronden kunnen groeien, vereist de productie van algenolie op papier minder land en zoet water dan traditionele oliehoudende landbouwgewassen. In ontwikkelingslanden zou dit leiden tot minder competitie met landbouw of wilde natuur.

Geholpen door twee talentvolle scholieren wonnen Bram en Wouter, die toen aan de TU promoveerde, in augustus 2004 de Imagine competitie. De prijs: vijftigduizend euro om het idee te realiseren. Anderhalf jaar later was in totaal 120 duizend euro aan sponsoring en een zeecontainer vol tweedehands laboratorium-apparatuur, gereedschappen en bouwmaterialen bijeen gebracht. Inmiddels waren Bram en Wouter naar Mozambique gereisd. Ze hadden in de stad Quelimane in de verzilte Zambezi-delta een geschikte locatie en partner voor het project gevonden: een net gebouwde campus, onderdeel van de nationale Eduardo Mondlane Universiteit.

Van maart tot december 2006 bouwde Bram samen met een derde studievriend, Gerton Molenaar, een onderzoeksfaciliteit voor algenkweek. Daaronder acht algenvijvers van verschillende afmetingen, een werkplaats en een laboratorium. Zo mogelijk nog belangrijker: ze bouwden ook een team van enthousiaste Mozambikanen die het project na hun vertrek zou voortzetten.

http://imagine-foundation.nl

Alle bijdragen van de studenten, medewerkers en onderzoekers zijn gebundeld in het boek ‘You can’t just blame the crocodile, Delft engineers travel into sustainability’ (ISBN: 978-90-79347-01-8). Deze week wordt het boek gepresenteerd tijdens de viering van het 166ste lustrum van de TU.

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.