Op Bevrijdingsdag is het zeventig jaar geleden dat twee Canadese motoren de Coolsingel opreden om het bevel en het (militair) gezag over de stad over te nemen van de Duitse bezetters. Emeritus hoogleraar Aad de Hoop stond er als uitgehongerde jongen bij.
“Ik heb de oorlog tussen 1940 en 1945 meegemaakt in de Duivenvoordestraat in Rotterdam-West. Ik heb het bombardement overleefd en (stilte) ook de hongerwinter van december 1944 en mei 1945. Als de oorlog één week langer had geduurd, had ik hier niet gezeten, dan was ik aan de honger bezweken. Het voedsel was op de bon, verwarming hadden we niet. Voor een bon kreeg je één liter soep per dag. Het broodrantsoen was in die laatste weken op een half brood per week gesteld. Als systematicus sneed ik dat halfje brood in zeven stukjes, maar na drie dagen begonnen de stukjes groen uit te slaan van de schimmel. De vraag was: moet ik dat eten of niet? Van opeten kon je ziek worden en als je het niet at, ging je dood. Ook de tulpen- en hyacintenbollen die sommige groentewinkels verkochten, raakten toen uitgeput. De bevrijding van Rotterdam kwam voor mij nog net op tijd.”
Voedseldropping
“Op 30 april hoorden wij op de verboden Engelse zender Radio Oranje, dat er overleg was met het Internationale Rode Kruis over voedseldroppings voor de drie miljoen mensen die verhongerden (stilte). In Zwitserland was overleg met het Duitse opperbevel. De droppings zouden plaatsvinden met Engelse bommenwerpers die via Hoek van Holland zouden moeten aanvliegen over de Nieuwe Waterweg op een maximale hoogte van vijftig meter. Op het laatste moment stond de plaatselijke Duitse commandant dat niet toe en dreigde de toestellen neer te schieten. Dus het kon niet doorgaan. De geallieerden zeiden toen: dan sturen we ook echte bommenwerpers mee.”
Capitulatie
“Op 4 mei om half acht ‘s avonds, vlak voor de avondklok, las ik op een klein papiertje op een elektriciteitshuisje dat er onderhandelingen waren over capitulatie. Eerder hadden mensen die illegaal naar Radio Oranje luisterden, gehoord dat er onderhandelingen gaande waren, maar dat de capitulatie nog niet rond was. De volgende dag ben ik naar het stadhuis gelopen en daar stond het vol met mensen. Ik zie dat nog voor me: een hoge Canadese officier met zijn ordonnans kwamen op twee motoren over de Coolsingel aanrijden om het (militair) gezag en het bevel van de stad Rotterdam over te nemen. Vanaf het bordes van het stadhuis hield de officier met een megafoon een korte toespraak. Hij kondigde een volstrekt idiote maatregel af: de Duitse bezetters stonden vanaf nu onder zijn commando en de geallieerde krijgstucht zou op hen van toepassing zijn.
Later die dag stonden we met wat vriendjes op het dak van een woning aan de Beukelsdijk te zwaaien naar vliegtuigen die laag over de Nieuwe Waterweg aan kwamen vliegen. We konden de piloot zien zitten. Hij wiegde zijn toestel heen en weer om terug te zwaaien. Een eind verderop was aan de Kralingse Plas een bewaakte droppingsplaats ingericht.”
Eindexamen
“Vanaf 5 september 1944 (‘Dolle Dinsdag’) hadden we op school geen les meer gehad. Na de bevrijding hoorden we op school dat de directeur, die sympathiseerde met de Duitsers, was verdwenen. Die kwam tijdens zijn bewind soms de klas binnen. Dan keek hij rond en zei: ‘Voor jou, jou en jou zou een SS-opleiding wel goed zijn.’ Ja meneer, zei je dan. De toenmalige onderdirecteur, leraar natuurkunde, trad na 5 mei op als fungerend directeur. Maar hoe moest het met het eindexamen, vroegen we ons af. Er is toen een apart Koninklijk Besluit uitgevaardigd waarbij alle leerlingen die in het middelbaar onderwijs bevorderd waren tot de hoogste klas automatisch een getuigschrift kregen dat hun toegang verschafte tot het hoger onderwijs. Geen cijferlijst, geen eindexamen. Nauwelijks een maand na de bevrijding, op 8 juni, werd het Koninklijk Besluit getekend. Geen bureaucratie maar voortvarendheid.”
Delft
“Ik was goed in natuurkunde, de leraar had gezegd: ga jij maar naar Delft. Omdat mijn vader was omgekomen bij de tewerkstelling in Duitsland kwam mijn moeder in aanmerking voor een uitkering van de Sociale Dienst, afdeling Oorlogsslachtoffers. Daar moesten we van leven. Ik kon dus met geen mogelijkheid op kamers en zocht iets op spoorafstand van Rotterdam. Delft was het dichtste bij. Een stuk of drie, vier klasgenoten deden dat ook. We probeerden in de zomer van 1945 om de beurt naar Delft te gaan om informatie te verzamelen. We wisten niet wanneer de Technische Hogeschool weer zou starten of hoe je je moest inschrijven. Zo hielden we elkaar op de hoogte van de recente aankondigingen.”
Studiefinanciering
“Ik moest eerst studiefinanciering zien te regelen. Die kon je aanvragen, zo wist ik van een vader van een klasgenoot, bij de minister van OK&W en wel per rekest. Dat moest worden ingediend op gezegeld papier dat je bij de boekhandel kon kopen voor dertig cent per velletje. Daar kon je twee broden voor kopen. Als je je verschreef, moest je een nieuw velletje kopen. Daar leer je wel voorzichtig door schrijven. Ik ken nog de tekst uit mijn hoofd:
‘Aan zijne Excellentie, de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen geeft met verschuldigde eerbied te kennen ondergetekende (naam, voornamen, geboortedatum, geboorteplaats) dat hij voornemens is om aan de Technische Hogeschool Delft te gaan studeren en dat hij over onvoldoende geldelijke middelen beschikt om deze studie zelf te bekostigen. Reden waarom hij Uwe Excellentie beleefd verzoekt hem in aanmerking te doen komen voor een Rijksstudietoelage (renteloos voorschot). Hetwelk doende, tekent, in afwachting van Uwer Excellenties gunstige beslissing, met de verschuldigde hoogachting enzovoort, enzovoort, van Uwe Excellentie de dienstwillige dienaar.’ En dan volgde een handtekening.
Drie maanden na de voorlopige inschrijving kreeg ik de eerste cheque ten bedrage van 350 gulden voor het hele studiejaar. Daar gingen af: 325 gulden collegegeld en 10 gulden inschrijfgeld!”
Spoorstudent
“In Delft had je kamerbewoners die ook lid waren van gezelligheidsverenigingen – dat waren de echte studenten. Je had ook kamerbewoners die geen lid waren van verenigingen – dat waren de nihilisten. Je had ook spoorstudenten, niet-nihilist. Maar ik was spoorstudent en nihilist. Daarmee behoorde ik tot de laagste kaste van studenten, zeker in de ogen van corpsleden.”
Loyaliteitsverklaring
“De oudere broer van een van mijn mede-spoorstudenten kwam in problemen met de zuivering op de TH. Studenten moesten in de oorlog een loyaliteitsverklaring met de Duitsers tekenen om ingeschreven te blijven. Na de oorlog werd ze dat aangerekend. De oudere broer zat bij het verzet en had in opdracht van de commandant van de verzetsgroep de verklaring getekend. De bedoeling was om zo bij de TH te komen om uit te zoeken wie de verraders waren. Bij het zuiveringscomité vertelde hij dat verhaal, maar de enige getuige was de commandant van de verzetsgroep die kort daarvoor gefusilleerd was. Dus de student werd uitgesloten voor een jaar.”
College in winterjas
“Colleges aan de TH vormden een probleem. Er waren duizend eerstejaars. De grote wiskundecolleges vonden plaats in barakken aan de Jaffalaan. In de winter werd er gestookt met potkachels, maar er waren niet altijd kolen beschikbaar. We hebben daar wel gezeten met vorst zodat de docent in zijn winterjas met een muts op voor het bord stond. In de laboratoria was het iets beter, omdat het instrumentarium niet mocht bevriezen. Omdat er te weinig zaalcapaciteit was, was besloten elk college om de week te geven. Op de even weken kwamen de studenten met achternaam A tot en met K en de week daarop waren de letters L tot en met Z aan de beurt. In april begonnen we ons af te vragen hoe het met het propaedeutisch examen zou gaan, want slechts de helft van de stof was behandeld. Het examen begon gewoon in mei en wel over de gehele stof.”
Elkaar pesten
“We bereidden ons voor door elkaar moeilijke vragen te stellen. Dat is nog steeds de beste manier: elkaar pesten. Daar hadden we, het Rotterdamse groepje, een reputatie mee opgebouwd, hoorde ik later toen ik aan de TH kwam werken. Mondelinge examens deed je in groepjes van drie of vier. De professor gaf dan opdracht elkaar te examineren. Hij zei dan: ‘Als je elkaar niet klem zet, ben je niet geslaagd.'”
“Ik zat in de zenuwen, want ik vanwege mijn Rijksstudietoelage kon ik mij niet veroorloven te zakken. Ik zat altijd in angst. Voor het eerste examen Analytische Meetkunde voor duizend kandidaten was alles afgehuurd in Delft. Enkele weken later hing er een lijstje met de resultaten. Aantal geslaagden: zeventig. Ik hoorde daar gelukkig bij. Falen kon niet, want dan zou ik terugvallen in een volstrekt gat.”
Geen boeken
“Voor het eerstejaars vak mechanica was er wel een docent, maar geen boek. De docent beschikte over twee drukproeven die hij aan de studenten ter beschikking stelde. Je moest je daarvoor aanmelden in groepjes van vier en dan kreeg je een van de drukproeven 24 uur ter beschikking. Als je het een minuut te laat inleverde, was het hele groepje gezakt. Niet alleen waren er geen boeken maar er was ook geen papier. Ik herinner me dat ik zaterdags heel Rotterdam afliep op zoek naar schriften. Vaak waren ze er niet. En toch was je blij. Je was zo verdomde blij.”

CV
Prof.dr.ir. Adrianus T. de Hoop werd in 1927 geboren als zoon van een fabrieksarbeider in Rotterdam. Hij was twaalf jaar toen op 14 mei 1940 het Duitse bombardement de stad in brand zette. De Hoop volgde in de oorlog de HBS-B zo goed en zo kwaad als het ging. Daarna ging hij elektrotechniek studeren in Delft. Na zijn studie bleef hij er werken als docent en onderzoeker. In 1960 volgde zijn aanstelling als hoogleraar theoretische elektriciteitsleer en toegepaste wiskunde bij de faculteit Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica. In 1996 ging hij met pensioen, maar hij is tot op heden onverminderd wetenschappelijk actief. Sinds zijn herseninfarct in 2012 werkt hij thuis en publiceert hij via atdehoop.com

Comments are closed.