Hoger-onderwijsbobo’s hebben er de mond vol van: de kwaliteit van het onderwijs moet omhoog. Wellicht moeten zelfs docenten verplicht worden didactische cursussen te volgen.
Dr. Jan van Driel, verbonden aan de sectie didactiek en onderwijsontwikkeling (DidO) bij WTM, is hier geen voorstander van. Wanneer docenten zelf niet gemotiveerd zijn, heeft dit volgens hem geen enkele zin.
Als compensatie voor het verhogen van het collegegeld, moeten studenten ook waar voor hun geld krijgen. Een steeds vaker gehoorde kreet, nu studeren een dure aangelegenheid begint te worden en de universiteit zich steeds meer als bedrijf wil profileren. De universiteit biedt een produkt aan, en kan haar klanten alleen vasthouden wanneer dit produkt genoeg kwaliteit bezit. De vraag is echter hoe universiteitsbestuurders het onderwijs kunnen verbeteren, en hoe ze die verbeteringen kunnen meten.
Dat veel studenten niet tevreden zijn over de kwaliteit van het onderwijs in Delft, blijkt uit de enquêtes die faculteiten onder hun eigen studenten houden. Volgens Van Driel zijn de gesignaleerde tekortkomingen van docenten toe te schrijven aan de matige interesse die de meeste wetenschappers voor onderwijs hebben. Onderzoek is vaak voor hen nog steeds het enige dat telt.
De universiteit van Utrecht is begonnen met het verstrekken van diploma’s die docenten kunnen halen na bewezen te hebben met de verschillende facetten van het onderwijs goed uit de voeten te kunnen. Zo hoopt deze universiteit de status van het college geven te verhogen. Om les te geven op universitair niveau is geen enkel didactisch diploma nodig. Echter, vanuit de studentenwereld klinkt de roep om didactische bijscholing voor alle universitaire docenten verplicht te stellen steeds sterker.
Attitude
In Delft worden de didactische cursussen verzorgt door DidO, een sectie die in de wereld der techneuten door velen sceptisch bekeken wordt. ,,De meerderheid van de docenten zie je nooit”, zegt Van Driel. ,,Je vraagt je af of zij niet op de hoogte zijn van onze diensten, hoewel ze twee keer per jaar een folder van ons op hun bureau vinden. Of het kan zijn dat ze menen geen hulp nodig te hebben. De mensen die wel bij ons langs gekomen zijn, zie je vaak niet meer terug.”
Toch is Van Driel geen voorstander van het verplicht stellen van de diensten van DidO. ,,Onderwijs geven is een kwestie van motivatie. Docenten die niet gemotiveerd zijn, kunnen wij ook niets bijbrengen. Hooguit kunnen wij in workshops een stukje attitude-ontwikkeling verrichten. Nieuwe medewerkers worden tegenwoordig met zachte hand door de faculteiten naar ons gestuurd. Maar voordat ze komen, moeten ze het idee hebben dathet zinnig is.”
,,Toen Bouwkunde het onderwijssysteem veranderde, wilde de faculteit dat iedereen bij ons cursussen zou volgen”, vertelt Van Driel. ,,Een kwart van de docenten heeft dit hardnekkig geweigerd. Van de overige docenten was een groot deel zichtbaar onder protest aanwezig. Die verzieken in feite voor anderen de training. Je krijgt ze niet om, en ze leren ook niets. Als iedere docent aan de TU verplicht naar ons wordt gestuurd, krijgen we een herhaling van die taferelen.”
Een andere mogelijkheid is de kwaliteit van iedere docent afzonderlijk te meten. De slechten zouden eventueel verplicht kunnen worden aanvullende cursussen te volgen op het gebied waar wat aan schort (bijvoorbeeld een dictaat schrijven, studenten aanzetten tot regelmatig studeergedrag, een duidelijk college geven). Maar dat betekent dat er eerst een maat moet worden bedacht om de kwaliteit van onderwijs te meten.
En over het meten van factoren die de kwaliteit van het onderwijs bepalen, is Van Driel zeer sceptisch. ,,Docenten hebben ieder jaar een andere groep studenten. Die groepen kunnen heel verschillend zijn. De resultaten van tentamens zijn heel sterk afhankelijk van de inzet en kwaliteiten van de studenten, en daar kan de docent heel weinig aan doen.”
,,De enige manier om effecten te meten is wanneer je twee parallel-groepen hebt waarbij één factor anders is, bijvoorbeeld het dictaat, en de rest identiek. Maar dit is een laboratoriumsituatie; en in het werkelijke onderwijs is er nooit sprake van een laboratoriumsituatie. Het effect van één bepaald aspect wordt vertroebeld door heel veel andere factoren. De kwaliteit van een docent is dus eigenlijk nauwelijks te meten.”
Studeergedrag
Van Driel ziet er het meeste heil in de diensten van de DidO zo goed mogelijk te laten aansluiten op de wensen van de docenten. Daartoe hield hij een grootscheeps onderzoek onder 1250 onderwijzende personeelsleden van de TU. Ruim een kwart reageerde. De resultaten waren niet erg spectaculair. De meeste docenten bleken gematigd positief te zijn over de diensten van DidO. Met name de gewone docententrainingen in college geven, blijken effect te sorteren. Opvallend is verder dat de mensen die nog nooit bij DidO zijn langs geweest, het meest verwachten van cursussen op het gebied van computer ondersteund onderwijs. De docenten die daadwerkelijk aan deze cursussen hebben deelgenomen, zijn daar echter veel minder positief over.
Uit het onderzoek bleek eveneens dat een grote groep docenten niet weet wat DidO inhoudt. Door meer aan voorlichting te doen en de accenten in de cursussen meer te verleggen naar de probleemgebieden (uit het onderzoek bleek bijvoorbeeld dat erg veel docenten het het moeilijkst vinden regelmatig studeergedrag te bevorderen), hoopt Van Driel meer docenten effectief te kunnen bijstaan.
Jan van Driel: ,,Een kwart van de Bouwkunde-docenten heeft dit hardnekkig geweigerd”
Hoger-onderwijsbobo’s hebben er de mond vol van: de kwaliteit van het onderwijs moet omhoog. Wellicht moeten zelfs docenten verplicht worden didactische cursussen te volgen. Dr. Jan van Driel, verbonden aan de sectie didactiek en onderwijsontwikkeling (DidO) bij WTM, is hier geen voorstander van. Wanneer docenten zelf niet gemotiveerd zijn, heeft dit volgens hem geen enkele zin.
Als compensatie voor het verhogen van het collegegeld, moeten studenten ook waar voor hun geld krijgen. Een steeds vaker gehoorde kreet, nu studeren een dure aangelegenheid begint te worden en de universiteit zich steeds meer als bedrijf wil profileren. De universiteit biedt een produkt aan, en kan haar klanten alleen vasthouden wanneer dit produkt genoeg kwaliteit bezit. De vraag is echter hoe universiteitsbestuurders het onderwijs kunnen verbeteren, en hoe ze die verbeteringen kunnen meten.
Dat veel studenten niet tevreden zijn over de kwaliteit van het onderwijs in Delft, blijkt uit de enquêtes die faculteiten onder hun eigen studenten houden. Volgens Van Driel zijn de gesignaleerde tekortkomingen van docenten toe te schrijven aan de matige interesse die de meeste wetenschappers voor onderwijs hebben. Onderzoek is vaak voor hen nog steeds het enige dat telt.
De universiteit van Utrecht is begonnen met het verstrekken van diploma’s die docenten kunnen halen na bewezen te hebben met de verschillende facetten van het onderwijs goed uit de voeten te kunnen. Zo hoopt deze universiteit de status van het college geven te verhogen. Om les te geven op universitair niveau is geen enkel didactisch diploma nodig. Echter, vanuit de studentenwereld klinkt de roep om didactische bijscholing voor alle universitaire docenten verplicht te stellen steeds sterker.
Attitude
In Delft worden de didactische cursussen verzorgt door DidO, een sectie die in de wereld der techneuten door velen sceptisch bekeken wordt. ,,De meerderheid van de docenten zie je nooit”, zegt Van Driel. ,,Je vraagt je af of zij niet op de hoogte zijn van onze diensten, hoewel ze twee keer per jaar een folder van ons op hun bureau vinden. Of het kan zijn dat ze menen geen hulp nodig te hebben. De mensen die wel bij ons langs gekomen zijn, zie je vaak niet meer terug.”
Toch is Van Driel geen voorstander van het verplicht stellen van de diensten van DidO. ,,Onderwijs geven is een kwestie van motivatie. Docenten die niet gemotiveerd zijn, kunnen wij ook niets bijbrengen. Hooguit kunnen wij in workshops een stukje attitude-ontwikkeling verrichten. Nieuwe medewerkers worden tegenwoordig met zachte hand door de faculteiten naar ons gestuurd. Maar voordat ze komen, moeten ze het idee hebben dathet zinnig is.”
,,Toen Bouwkunde het onderwijssysteem veranderde, wilde de faculteit dat iedereen bij ons cursussen zou volgen”, vertelt Van Driel. ,,Een kwart van de docenten heeft dit hardnekkig geweigerd. Van de overige docenten was een groot deel zichtbaar onder protest aanwezig. Die verzieken in feite voor anderen de training. Je krijgt ze niet om, en ze leren ook niets. Als iedere docent aan de TU verplicht naar ons wordt gestuurd, krijgen we een herhaling van die taferelen.”
Een andere mogelijkheid is de kwaliteit van iedere docent afzonderlijk te meten. De slechten zouden eventueel verplicht kunnen worden aanvullende cursussen te volgen op het gebied waar wat aan schort (bijvoorbeeld een dictaat schrijven, studenten aanzetten tot regelmatig studeergedrag, een duidelijk college geven). Maar dat betekent dat er eerst een maat moet worden bedacht om de kwaliteit van onderwijs te meten.
En over het meten van factoren die de kwaliteit van het onderwijs bepalen, is Van Driel zeer sceptisch. ,,Docenten hebben ieder jaar een andere groep studenten. Die groepen kunnen heel verschillend zijn. De resultaten van tentamens zijn heel sterk afhankelijk van de inzet en kwaliteiten van de studenten, en daar kan de docent heel weinig aan doen.”
,,De enige manier om effecten te meten is wanneer je twee parallel-groepen hebt waarbij één factor anders is, bijvoorbeeld het dictaat, en de rest identiek. Maar dit is een laboratoriumsituatie; en in het werkelijke onderwijs is er nooit sprake van een laboratoriumsituatie. Het effect van één bepaald aspect wordt vertroebeld door heel veel andere factoren. De kwaliteit van een docent is dus eigenlijk nauwelijks te meten.”
Studeergedrag
Van Driel ziet er het meeste heil in de diensten van de DidO zo goed mogelijk te laten aansluiten op de wensen van de docenten. Daartoe hield hij een grootscheeps onderzoek onder 1250 onderwijzende personeelsleden van de TU. Ruim een kwart reageerde. De resultaten waren niet erg spectaculair. De meeste docenten bleken gematigd positief te zijn over de diensten van DidO. Met name de gewone docententrainingen in college geven, blijken effect te sorteren. Opvallend is verder dat de mensen die nog nooit bij DidO zijn langs geweest, het meest verwachten van cursussen op het gebied van computer ondersteund onderwijs. De docenten die daadwerkelijk aan deze cursussen hebben deelgenomen, zijn daar echter veel minder positief over.
Uit het onderzoek bleek eveneens dat een grote groep docenten niet weet wat DidO inhoudt. Door meer aan voorlichting te doen en de accenten in de cursussen meer te verleggen naar de probleemgebieden (uit het onderzoek bleek bijvoorbeeld dat erg veel docenten het het moeilijkst vinden regelmatig studeergedrag te bevorderen), hoopt Van Driel meer docenten effectief te kunnen bijstaan.
Jan van Driel: ,,Een kwart van de Bouwkunde-docenten heeft dit hardnekkig geweigerd”
![](https://delta.tudelft.nl/wp-content/uploads/2023/08/Delta_favicon.png)
Comments are closed.