Universiteiten en hogescholen slagen er nog nauwelijks in de informatietechnologie echt te benutten in hun onderwijs. Dat staat in een deze week verschenen rapport.
Er zijn wel veel pc’s en netwerkaansluitingen, maar de doorbraak van ‘teleleren’ en ander computer-ondersteund onderwijs (COO) blijft uit. De schrijvers wijten dit aan starre visies en een organisatiestructuur die echte vernieuwingen niet stimuleert. Volgens hen lacht de nintendo-jeugd straks de docenten uit.
Flexibel telestuderen in je eigen tempo en op je eigen tijden. Op afstand meedoen aan colleges en werkgroepen met videoconferencing. Of een interactief practicum volgen waar de computer je steeds op je fouten wijst en toetst of je het allemaal nog begrijpt.
De beloften van COO, multimedia en Internet zijn wel bekend. Ze maken flexibel onderwijs op maat mogelijk, waarin het helemaal draait om het leerproces en om de capaciteiten van de student. Maar volgens het rapport ‘Trend en Visie’, dat de vaste adviseurs van de landelijke organisatie SURF vorige week hebben uitgebracht, faalt het onderwijs op grote schaal om deze beloftes waar te maken.
Studenten en personeel kunnen wel over allerlei apparatuur en software beschikken, maar in het onderwijs zelf worden de spectaculaire mogelijkheden van de informatietechnologie nog nauwelijks benut. De gemiddelde docent, van basisschool tot universiteit, heeft er nog weinig mee op. Dus floreert wel het individuele gebruik van pc en netwerk, maar is er stagnatie bij de ‘collectieve’ toepassing in het onderwijs zelf.
Middeleeuwen
Op lagere en middelbare scholen is de achterstand nog groter. Veel docenten zijn sceptisch door mislukte experimenten zoals Plato, eind jaren tachtig. Ze staan niet open voor de nieuwe mogelijkheden van Windows en World Wide Web. Volgens de rapporteurs moet eigenlijk elke leraar met authorware kunnen werken, om zelf computergestuurd lesmateriaal te maken. Nu is die vaardigheid nog zeer zeldzaam.
De Nintendo-jeugd zal dat straks niet accepteren, luidt de waarschuwing. Docenten zullen met hun mond vol tanden staan tegenover leerlingen die al lang de weg weten op het netwerk en er met gemak kennis verzamelen waar hun leraar nog niet aan weet te komen. Wil het onderwijs zichzelf niet ondergraven, dan stelt dat dus heel nieuwe eisen aan de lerarenopleidingen. Die moeten zich snel bekeren tot de informatietechnologie. Dezelfde boodschap hebben de rapporteurs voor universiteiten en hogescholen. Jongeren groeien op met multimedia en interactiviteit. Het hoger onderwijs móét daar aan meedoen, want: ,,De schoolverlater van morgen waant zich in het hoger onderwijs in de middeleeuwen als er docenten zijn die niet met de pc en informatiediensten weten om te gaan.”
Herontwerp
Maar de schuld van de stagnatie ligt volgens de rapporteurs zeker niet alleen bij de docenten. Ook de overheid krijgt een veeg uit de pan. Die praat wel vaak over differentiatie, maar frustreert met zijn overdaad aan regels de invoering van flexibel onderwijs. Zowel de instroom-eisen, het studietempo als vaak ook de eindtermen van opleidingen liggen landelijk vast. Goed inspelen op de variatie in de ‘markt’ is daardoor vrijwel onmogelijk. Ook het idee van levenslang leren komt zo nauwelijks van de grond.
Minister Ritzen zou universiteiten en hogescholen volgens de SURF-adviseurs veel meer ruimte moeten geven voor een echt ‘herontwerp’ van onderwijsprocessen. Alle regels die uitgaan van een standaardstudent en standaard-studieproces moeten dan verdwijnen. Studiefinanciering en studieduur moeten worden ontkoppeld, waarbij een systeem van knipkaarten of vouchers voor de hand ligt.
Verder mag er voor opleidingen geen toelatingsplicht meer gelden; ze moeten zelf per studiepad hun eisen kunnen stellen. Ook de vaste koppeling tussen studieprogramma en toetsing kan afgeschaft. De keus van een ‘leerweg’ moet vrij zijn, terwijl aan de eindstreep wel een vaste toetsing nodig is. De vrije keus van leerwegen schept ook eerlijke mogelijkheden voor competitie tussen bestaande en nieuwe opleidingsvormen.
Naast de docenten en de overheid wijst het SURF-rapport ten slotte ook op de starheid van bestaande universitaire- en hogeschool-organisatie. Of, zoals prof.dr. H.C. de Wolf van de Open Universiteit in het rapport schrijft: echte vernieuwingen ontstaan bijna alleen in nieuwe organisaties. In bestaande instellingen is de staf immers geselecteerd op basis van de ‘oude’ onderwijsfilosofie. En de opdeling in specialistische eenheden belemmert investeringen in een heel nieuwe aanpak van het onderwijs.
Volgens De Wolf kan nieuw, flexibel onderwijs er alleen komen als ontwikkelaars en gebruikers er zelf voordeel bij hebben. Nu is dat niet zo: investeren in onderwijsvernieuwing ‘loont’ niet en blijft dus uit. De Wolf denkt dat die patstelling vaak alleen te doorbreken valt met grondige reorganisatie.
Universiteiten en hogescholen slagen er nog nauwelijks in de informatietechnologie echt te benutten in hun onderwijs. Dat staat in een deze week verschenen rapport. Er zijn wel veel pc’s en netwerkaansluitingen, maar de doorbraak van ‘teleleren’ en ander computer-ondersteund onderwijs (COO) blijft uit. De schrijvers wijten dit aan starre visies en een organisatiestructuur die echte vernieuwingen niet stimuleert. Volgens hen lacht de nintendo-jeugd straks de docenten uit.
Flexibel telestuderen in je eigen tempo en op je eigen tijden. Op afstand meedoen aan colleges en werkgroepen met videoconferencing. Of een interactief practicum volgen waar de computer je steeds op je fouten wijst en toetst of je het allemaal nog begrijpt.
De beloften van COO, multimedia en Internet zijn wel bekend. Ze maken flexibel onderwijs op maat mogelijk, waarin het helemaal draait om het leerproces en om de capaciteiten van de student. Maar volgens het rapport ‘Trend en Visie’, dat de vaste adviseurs van de landelijke organisatie SURF vorige week hebben uitgebracht, faalt het onderwijs op grote schaal om deze beloftes waar te maken.
Studenten en personeel kunnen wel over allerlei apparatuur en software beschikken, maar in het onderwijs zelf worden de spectaculaire mogelijkheden van de informatietechnologie nog nauwelijks benut. De gemiddelde docent, van basisschool tot universiteit, heeft er nog weinig mee op. Dus floreert wel het individuele gebruik van pc en netwerk, maar is er stagnatie bij de ‘collectieve’ toepassing in het onderwijs zelf.
Middeleeuwen
Op lagere en middelbare scholen is de achterstand nog groter. Veel docenten zijn sceptisch door mislukte experimenten zoals Plato, eind jaren tachtig. Ze staan niet open voor de nieuwe mogelijkheden van Windows en World Wide Web. Volgens de rapporteurs moet eigenlijk elke leraar met authorware kunnen werken, om zelf computergestuurd lesmateriaal te maken. Nu is die vaardigheid nog zeer zeldzaam.
De Nintendo-jeugd zal dat straks niet accepteren, luidt de waarschuwing. Docenten zullen met hun mond vol tanden staan tegenover leerlingen die al lang de weg weten op het netwerk en er met gemak kennis verzamelen waar hun leraar nog niet aan weet te komen. Wil het onderwijs zichzelf niet ondergraven, dan stelt dat dus heel nieuwe eisen aan de lerarenopleidingen. Die moeten zich snel bekeren tot de informatietechnologie. Dezelfde boodschap hebben de rapporteurs voor universiteiten en hogescholen. Jongeren groeien op met multimedia en interactiviteit. Het hoger onderwijs móét daar aan meedoen, want: ,,De schoolverlater van morgen waant zich in het hoger onderwijs in de middeleeuwen als er docenten zijn die niet met de pc en informatiediensten weten om te gaan.”
Herontwerp
Maar de schuld van de stagnatie ligt volgens de rapporteurs zeker niet alleen bij de docenten. Ook de overheid krijgt een veeg uit de pan. Die praat wel vaak over differentiatie, maar frustreert met zijn overdaad aan regels de invoering van flexibel onderwijs. Zowel de instroom-eisen, het studietempo als vaak ook de eindtermen van opleidingen liggen landelijk vast. Goed inspelen op de variatie in de ‘markt’ is daardoor vrijwel onmogelijk. Ook het idee van levenslang leren komt zo nauwelijks van de grond.
Minister Ritzen zou universiteiten en hogescholen volgens de SURF-adviseurs veel meer ruimte moeten geven voor een echt ‘herontwerp’ van onderwijsprocessen. Alle regels die uitgaan van een standaardstudent en standaard-studieproces moeten dan verdwijnen. Studiefinanciering en studieduur moeten worden ontkoppeld, waarbij een systeem van knipkaarten of vouchers voor de hand ligt.
Verder mag er voor opleidingen geen toelatingsplicht meer gelden; ze moeten zelf per studiepad hun eisen kunnen stellen. Ook de vaste koppeling tussen studieprogramma en toetsing kan afgeschaft. De keus van een ‘leerweg’ moet vrij zijn, terwijl aan de eindstreep wel een vaste toetsing nodig is. De vrije keus van leerwegen schept ook eerlijke mogelijkheden voor competitie tussen bestaande en nieuwe opleidingsvormen.
Naast de docenten en de overheid wijst het SURF-rapport ten slotte ook op de starheid van bestaande universitaire- en hogeschool-organisatie. Of, zoals prof.dr. H.C. de Wolf van de Open Universiteit in het rapport schrijft: echte vernieuwingen ontstaan bijna alleen in nieuwe organisaties. In bestaande instellingen is de staf immers geselecteerd op basis van de ‘oude’ onderwijsfilosofie. En de opdeling in specialistische eenheden belemmert investeringen in een heel nieuwe aanpak van het onderwijs.
Volgens De Wolf kan nieuw, flexibel onderwijs er alleen komen als ontwikkelaars en gebruikers er zelf voordeel bij hebben. Nu is dat niet zo: investeren in onderwijsvernieuwing ‘loont’ niet en blijft dus uit. De Wolf denkt dat die patstelling vaak alleen te doorbreken valt met grondige reorganisatie.

Comments are closed.