Education

Onderzoek bij Civiel en Geodesie komt glansrijk uit visitatie

Het onderzoek aan de faculteiten Civiele Techniek en Geodesie doorstaat de toets der internationale kritiek met glans. Zo blijkt uit het rapport van een internationale commissie die op verzoek van de vereniging van universiteiten (VSNU) twintig onderzoeksprogramma’s beoordeelde.

br />
Volgens de commissie, die zichzelf streng noemt, behoort het civiel-technisch onderzoek in Delft zonder twijfel tot de internationale top en zijn de programma’s grotendeels van hoge tot zeer hoge kwaliteit. Maar er zijn verschillen (zie tabel). Het onderzoek van de Twentse richting Civiele Techniek en Management vindt de commissie nog te zeer in opbouw om nu al te beoordelen, maar noemt de start veelbelovend. Bij Geodesie krijgt het onderzoek het predikaat goed tot excellent.

Behalve deskundigen die de kwaliteit van het onderwijs tegen het licht houden in onderwijsvisitaties, kent universitair Nederland sinds kort dus ook onderzoeksvisitaties. Resulteert het eerste verschijnsel veelal in diplomatieke schouderklopjes en omzichtig geformuleerde kwalificaties, bij het tweede zou het er anders aan toe gaan. Die belofte is waargemaakt, bleek op 22 mei bij de presentatie van de onderzoeksvisitatie in de vakgebieden civiele techniek en geodesie, voor 95 procent een Delftse aangelegenheid.

In meestal niet meer dan drie alinea’s beschrijft de commissie kort en bondig de staat waarin een onderzoeksprogramma verkeert. De ‘cijfers’ variëren van slecht en onvoldoende tot voldoende, goed en excellent; een tussenweg is er niet.

Hoewel de commissie zich in het algemeen lovend uitlaat over het onderzoek bij de faculteit Civiele Techniek, plaatst het wel kanttekeningen. Gezien de beschikbare middelen zouden enkele onderzoeksgroepen het nog beter kunnen doen en ,,een paar van de kleinere groepen presteert niet zo goed als van de TU Delft zou mogen worden verwacht”.

Ook constateert de commissie een ogenschijnlijk causaal verband tussen de omvang van de groep en zijn kwaliteit. ,,Het blijkt dat eerst een kritische massa moet worden bereikt voordat goed ingenieursonderzoek kan worden ontwikkeld.” Maar het samenvoegen van kleine groepen hoeft niet automatisch een succesvolle grote groep op te leveren.

De commissie waarschuwt de faculteit niet te afhankelijk te worden van de derde geldstroom. Dit om ruimte te laten voor nieuwe ideeën en ‘vrij’ en ongebonden academisch onderzoek. Een ander punt van zorg is het gestaag groeiende aantal promovendi. Hoewel de tendens op zich aan te moedigen is, vraagt de commissie zich af of de faculteit bij zoveel promovendi wel in staat is de kwaliteit van het onderzoek onder controle te houden. En of voor al deze mensen later wel genoeg hoog gekwalificeerde banen voorradig zijn.
Samenwerking

Natuurlijk is er voor elk minpunt wel een verklaring. Zo is de groep-Smook die op alle punten onvoldoende scoort, jong, erg klein, heeft het een zware onderwijstaak en een aantal specifieke problemen. Opvallend is wel wanneer een groep even minder goed presteert, zowel bij Civiele Techniek als bij Geodesie, dat vaak betrekking heeft op wetenschappelijke productiviteit.

Zodra een groep ook maar enigszins een multidisciplinair karakter heeft, hamert de commissie bij beide faculteiten op samenwerking.

Geodesie krijgt het compliment zich goed bewust te zijn van de noodzaak zich aan te passen aan nieuwe technologiën en een veranderende vraag. Bij een enkel Geodesie-programma blijkt fundamenteel onderzoek echter niet altijd goed te combineren met toegepast onderzoek. Bezuinigingen op laboratoria en verdere uitrusting zijn volgens de commissie funest voor de kwaliteit van het onderzoek, maar de teruglopende financiering wordt wat opgevangen door de derde geldstroom. Toch waarschuwt de commissie ook hier voor die inkomstenbron uit opdracht-onderzoek. Het evenwicht tussen fundamenteel en toepassingsgericht onderzoek moet niet worden verstoord. De commissie raadt nauwe en gestructureerde samenwerking aan met gti’s en onderzoekscholen.

Het relatief geringe aantal doctoraalstudenten bij Geodesie en het standpunt dat dit niet zonder gevolgen zal blijven voor onderwijs en onderzoek, ontlokt de commissie de suggestie om met een andere faculteit te fuseren. Mits men samenwerkt ziet de commissie daartoe niet een directe noodzaak. Want: ,,De faculteit speelt een significante rol in het vakgebied en levert ondanks haar geringe omvang belangrijke bijdragen op verschillende fronten.”
Henk Orsel


Battjes van vloeistofmechanica: excellent


Overzicht van de ‘cijfers’

,

Het onderzoek aan de faculteiten Civiele Techniek en Geodesie doorstaat de toets der internationale kritiek met glans. Zo blijkt uit het rapport van een internationale commissie die op verzoek van de vereniging van universiteiten (VSNU) twintig onderzoeksprogramma’s beoordeelde.

Volgens de commissie, die zichzelf streng noemt, behoort het civiel-technisch onderzoek in Delft zonder twijfel tot de internationale top en zijn de programma’s grotendeels van hoge tot zeer hoge kwaliteit. Maar er zijn verschillen (zie tabel). Het onderzoek van de Twentse richting Civiele Techniek en Management vindt de commissie nog te zeer in opbouw om nu al te beoordelen, maar noemt de start veelbelovend. Bij Geodesie krijgt het onderzoek het predikaat goed tot excellent.

Behalve deskundigen die de kwaliteit van het onderwijs tegen het licht houden in onderwijsvisitaties, kent universitair Nederland sinds kort dus ook onderzoeksvisitaties. Resulteert het eerste verschijnsel veelal in diplomatieke schouderklopjes en omzichtig geformuleerde kwalificaties, bij het tweede zou het er anders aan toe gaan. Die belofte is waargemaakt, bleek op 22 mei bij de presentatie van de onderzoeksvisitatie in de vakgebieden civiele techniek en geodesie, voor 95 procent een Delftse aangelegenheid.

In meestal niet meer dan drie alinea’s beschrijft de commissie kort en bondig de staat waarin een onderzoeksprogramma verkeert. De ‘cijfers’ variëren van slecht en onvoldoende tot voldoende, goed en excellent; een tussenweg is er niet.

Hoewel de commissie zich in het algemeen lovend uitlaat over het onderzoek bij de faculteit Civiele Techniek, plaatst het wel kanttekeningen. Gezien de beschikbare middelen zouden enkele onderzoeksgroepen het nog beter kunnen doen en ,,een paar van de kleinere groepen presteert niet zo goed als van de TU Delft zou mogen worden verwacht”.

Ook constateert de commissie een ogenschijnlijk causaal verband tussen de omvang van de groep en zijn kwaliteit. ,,Het blijkt dat eerst een kritische massa moet worden bereikt voordat goed ingenieursonderzoek kan worden ontwikkeld.” Maar het samenvoegen van kleine groepen hoeft niet automatisch een succesvolle grote groep op te leveren.

De commissie waarschuwt de faculteit niet te afhankelijk te worden van de derde geldstroom. Dit om ruimte te laten voor nieuwe ideeën en ‘vrij’ en ongebonden academisch onderzoek. Een ander punt van zorg is het gestaag groeiende aantal promovendi. Hoewel de tendens op zich aan te moedigen is, vraagt de commissie zich af of de faculteit bij zoveel promovendi wel in staat is de kwaliteit van het onderzoek onder controle te houden. En of voor al deze mensen later wel genoeg hoog gekwalificeerde banen voorradig zijn.
Samenwerking

Natuurlijk is er voor elk minpunt wel een verklaring. Zo is de groep-Smook die op alle punten onvoldoende scoort, jong, erg klein, heeft het een zware onderwijstaak en een aantal specifieke problemen. Opvallend is wel wanneer een groep even minder goed presteert, zowel bij Civiele Techniek als bij Geodesie, dat vaak betrekking heeft op wetenschappelijke productiviteit.

Zodra een groep ook maar enigszins een multidisciplinair karakter heeft, hamert de commissie bij beide faculteiten op samenwerking.

Geodesie krijgt het compliment zich goed bewust te zijn van de noodzaak zich aan te passen aan nieuwe technologiën en een veranderende vraag. Bij een enkel Geodesie-programma blijkt fundamenteel onderzoek echter niet altijd goed te combineren met toegepast onderzoek. Bezuinigingen op laboratoria en verdere uitrusting zijn volgens de commissie funest voor de kwaliteit van het onderzoek, maar de teruglopende financiering wordt wat opgevangen door de derde geldstroom. Toch waarschuwt de commissie ook hier voor die inkomstenbron uit opdracht-onderzoek. Het evenwicht tussen fundamenteel en toepassingsgericht onderzoek moet niet worden verstoord. De commissie raadt nauwe en gestructureerde samenwerking aan met gti’s en onderzoekscholen.

Het relatief geringe aantal doctoraalstudenten bij Geodesie en het standpunt dat dit niet zonder gevolgen zal blijven voor onderwijs en onderzoek, ontlokt de commissie de suggestie om met een andere faculteit te fuseren. Mits men samenwerkt ziet de commissie daartoe niet een directe noodzaak. Want: ,,De faculteit speelt een significante rol in het vakgebied en levert ondanks haar geringe omvang belangrijke bijdragen op verschillende fronten.”
Henk Orsel


Battjes van vloeistofmechanica: excellent


Overzicht van de ‘cijfers’

Het onderzoek aan de faculteiten Civiele Techniek en Geodesie doorstaat de toets der internationale kritiek met glans. Zo blijkt uit het rapport van een internationale commissie die op verzoek van de vereniging van universiteiten (VSNU) twintig onderzoeksprogramma’s beoordeelde.

Volgens de commissie, die zichzelf streng noemt, behoort het civiel-technisch onderzoek in Delft zonder twijfel tot de internationale top en zijn de programma’s grotendeels van hoge tot zeer hoge kwaliteit. Maar er zijn verschillen (zie tabel). Het onderzoek van de Twentse richting Civiele Techniek en Management vindt de commissie nog te zeer in opbouw om nu al te beoordelen, maar noemt de start veelbelovend. Bij Geodesie krijgt het onderzoek het predikaat goed tot excellent.

Behalve deskundigen die de kwaliteit van het onderwijs tegen het licht houden in onderwijsvisitaties, kent universitair Nederland sinds kort dus ook onderzoeksvisitaties. Resulteert het eerste verschijnsel veelal in diplomatieke schouderklopjes en omzichtig geformuleerde kwalificaties, bij het tweede zou het er anders aan toe gaan. Die belofte is waargemaakt, bleek op 22 mei bij de presentatie van de onderzoeksvisitatie in de vakgebieden civiele techniek en geodesie, voor 95 procent een Delftse aangelegenheid.

In meestal niet meer dan drie alinea’s beschrijft de commissie kort en bondig de staat waarin een onderzoeksprogramma verkeert. De ‘cijfers’ variëren van slecht en onvoldoende tot voldoende, goed en excellent; een tussenweg is er niet.

Hoewel de commissie zich in het algemeen lovend uitlaat over het onderzoek bij de faculteit Civiele Techniek, plaatst het wel kanttekeningen. Gezien de beschikbare middelen zouden enkele onderzoeksgroepen het nog beter kunnen doen en ,,een paar van de kleinere groepen presteert niet zo goed als van de TU Delft zou mogen worden verwacht”.

Ook constateert de commissie een ogenschijnlijk causaal verband tussen de omvang van de groep en zijn kwaliteit. ,,Het blijkt dat eerst een kritische massa moet worden bereikt voordat goed ingenieursonderzoek kan worden ontwikkeld.” Maar het samenvoegen van kleine groepen hoeft niet automatisch een succesvolle grote groep op te leveren.

De commissie waarschuwt de faculteit niet te afhankelijk te worden van de derde geldstroom. Dit om ruimte te laten voor nieuwe ideeën en ‘vrij’ en ongebonden academisch onderzoek. Een ander punt van zorg is het gestaag groeiende aantal promovendi. Hoewel de tendens op zich aan te moedigen is, vraagt de commissie zich af of de faculteit bij zoveel promovendi wel in staat is de kwaliteit van het onderzoek onder controle te houden. En of voor al deze mensen later wel genoeg hoog gekwalificeerde banen voorradig zijn.
Samenwerking

Natuurlijk is er voor elk minpunt wel een verklaring. Zo is de groep-Smook die op alle punten onvoldoende scoort, jong, erg klein, heeft het een zware onderwijstaak en een aantal specifieke problemen. Opvallend is wel wanneer een groep even minder goed presteert, zowel bij Civiele Techniek als bij Geodesie, dat vaak betrekking heeft op wetenschappelijke productiviteit.

Zodra een groep ook maar enigszins een multidisciplinair karakter heeft, hamert de commissie bij beide faculteiten op samenwerking.

Geodesie krijgt het compliment zich goed bewust te zijn van de noodzaak zich aan te passen aan nieuwe technologiën en een veranderende vraag. Bij een enkel Geodesie-programma blijkt fundamenteel onderzoek echter niet altijd goed te combineren met toegepast onderzoek. Bezuinigingen op laboratoria en verdere uitrusting zijn volgens de commissie funest voor de kwaliteit van het onderzoek, maar de teruglopende financiering wordt wat opgevangen door de derde geldstroom. Toch waarschuwt de commissie ook hier voor die inkomstenbron uit opdracht-onderzoek. Het evenwicht tussen fundamenteel en toepassingsgericht onderzoek moet niet worden verstoord. De commissie raadt nauwe en gestructureerde samenwerking aan met gti’s en onderzoekscholen.

Het relatief geringe aantal doctoraalstudenten bij Geodesie en het standpunt dat dit niet zonder gevolgen zal blijven voor onderwijs en onderzoek, ontlokt de commissie de suggestie om met een andere faculteit te fuseren. Mits men samenwerkt ziet de commissie daartoe niet een directe noodzaak. Want: ,,De faculteit speelt een significante rol in het vakgebied en levert ondanks haar geringe omvang belangrijke bijdragen op verschillende fronten.”
Henk Orsel


Battjes van vloeistofmechanica: excellent


Overzicht van de ‘cijfers’

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.