Penthouse’Te koop: schitterend penthouse met riant uitzicht’, stond er in de advertentie. Ik had zo’n onbestemde zaterdag en dan ga ik soms de onroerend-goedadvertenties in de krant lezen, als een soort blik op mijn toekomst, met die plaatjes van geplande huizen en gezinnen stralend van tekentafelknusheid, die me meestal wel een opgelucht gevoel geven, net als de contact- en overlijdensadvertenties, omdat ik weet dat ze voorlopig toch nog niet voor mij bedoeld zijn.
Ik las het adres van het penthouse. Maasboulevard, Rotterdam. Kwam me bekend voor, net als het fotootje ernaast, van dat riante uitzicht. De rivier met de bruggen. Hier was ik eerder geweest.
Het was in de zomer, vorig jaar. Ik was liftend op de terugweg uit Madrid en was gestrand bij Brasschaat in België en de zon ging al onder. Zorg dat je nooit strandt bij Brasschaat in België als de zon al onder gaat, wist ik na twee uur wachten zonder dat er een auto was gepasseerd. Wachten is nooit leuk, maar zeker niet tijdens het liften. Het probleem met liften is dat je niet weet of het wachten ooit nog ophoudt. Dat geeft een vervelend gevoel. Ik denk dat de hel één grote liftplek is waar nooit auto’s stoppen. Brasschaat begon wel een beetje op de hel te lijken, maar na drie uur stopte er toch iemand en dat is dan een soort wonder. Liften is eigenlijk een binaire manier van reizen. Je wacht of je rijdt. Nul of één. Troosteloze traagheid tegenover snelheid en beweging, de hel of de hemel.
En dit was nogal een hemel. In een witte Mercedes cabriolet zat een vrouw van achterin de dertig met wapperende haren in een witte zomerjurk, van het dure type, waardoor je twijfelde of de jurk bij de auto gekocht was of andersom. Dit was zo’n lift die iemand die nog nooit gelift heeft zou verzinnen om te doen alsof hij wel gelift heeft. Juichend propte ik m’n rugzak in de kofferbak bij een tas vol golfstokken en een grote rieten hoed, en ik sprong naast haar in de wagen. ,,Dit doe ik anders nooit hoor”, zei ze deftig. Ik zei iets deftigs terug, om haar gerust te stellen. Dat ik maar tot Breda hoefde, of zoiets. Dat is het enige vermoeiende van liften, dat je tegen ontelbare mensen ontelbare verhalen moet vertellen om ze ervan te overtuigen dat ze geen fout gemaakt hebben door je mee te nemen.
Dus we praatten. Zij over haar echtscheiding en haar leven als carrièrevrouw. Ik over mijn vakantie. We reden een benzinestation binnen en zij tankte. Het was er druk en iedereen keek, van haar via de Mercedes naar mij en weer terug. Ik wist wat zij dachten en ik leunde naar achteren als die kerel in de film ‘An American gigolo’. We reden verder. Ze werkte bij het bedrijf waar ik later wel zou willen werken. Ik was jaloers op haar. Ik werkte nergens. Zij was jaloers op mij. Ze vroeg of ik mee wilde tot Rotterdam en ik zei okee, en op de Brienenoordbrug vroeg ze of ik nog zin had in een lekker koud biertje en ik zei weer okee.
De liftdeuren gingen open en we stonden meteen in haar appartement. Er hing een mooi schilderij aan de muur en hetuitzicht was riant. ,,Het lijkt heel wat, maar veel stelt het niet voor”, zei ze. Volgens mij leek het ook heel wat maar stelde het wel veel voor. ,,Misschien neem ik op een dag wel ontslag en verkoop ik alles”, zuchtte ze nog, terwijl ze het bier voor me neerzette. ,,En dan ga ik ook reizen. Of druiven kweken in Chili.”
Dat was vorig jaar. Ik keek nog eens naar de advertentie en haalde een vel papier uit m’n la. Misschien wat voorbarig om die makelaar al te bellen. Maar allicht kon ik eens bij dat bedrijf van haar gaan solliciteren. Ze zouden wel eens plaats kunnen hebben.
Penthouse
‘Te koop: schitterend penthouse met riant uitzicht’, stond er in de advertentie. Ik had zo’n onbestemde zaterdag en dan ga ik soms de onroerend-goedadvertenties in de krant lezen, als een soort blik op mijn toekomst, met die plaatjes van geplande huizen en gezinnen stralend van tekentafelknusheid, die me meestal wel een opgelucht gevoel geven, net als de contact- en overlijdensadvertenties, omdat ik weet dat ze voorlopig toch nog niet voor mij bedoeld zijn. Ik las het adres van het penthouse. Maasboulevard, Rotterdam. Kwam me bekend voor, net als het fotootje ernaast, van dat riante uitzicht. De rivier met de bruggen. Hier was ik eerder geweest.
Het was in de zomer, vorig jaar. Ik was liftend op de terugweg uit Madrid en was gestrand bij Brasschaat in België en de zon ging al onder. Zorg dat je nooit strandt bij Brasschaat in België als de zon al onder gaat, wist ik na twee uur wachten zonder dat er een auto was gepasseerd. Wachten is nooit leuk, maar zeker niet tijdens het liften. Het probleem met liften is dat je niet weet of het wachten ooit nog ophoudt. Dat geeft een vervelend gevoel. Ik denk dat de hel één grote liftplek is waar nooit auto’s stoppen. Brasschaat begon wel een beetje op de hel te lijken, maar na drie uur stopte er toch iemand en dat is dan een soort wonder. Liften is eigenlijk een binaire manier van reizen. Je wacht of je rijdt. Nul of één. Troosteloze traagheid tegenover snelheid en beweging, de hel of de hemel.
En dit was nogal een hemel. In een witte Mercedes cabriolet zat een vrouw van achterin de dertig met wapperende haren in een witte zomerjurk, van het dure type, waardoor je twijfelde of de jurk bij de auto gekocht was of andersom. Dit was zo’n lift die iemand die nog nooit gelift heeft zou verzinnen om te doen alsof hij wel gelift heeft. Juichend propte ik m’n rugzak in de kofferbak bij een tas vol golfstokken en een grote rieten hoed, en ik sprong naast haar in de wagen. ,,Dit doe ik anders nooit hoor”, zei ze deftig. Ik zei iets deftigs terug, om haar gerust te stellen. Dat ik maar tot Breda hoefde, of zoiets. Dat is het enige vermoeiende van liften, dat je tegen ontelbare mensen ontelbare verhalen moet vertellen om ze ervan te overtuigen dat ze geen fout gemaakt hebben door je mee te nemen.
Dus we praatten. Zij over haar echtscheiding en haar leven als carrièrevrouw. Ik over mijn vakantie. We reden een benzinestation binnen en zij tankte. Het was er druk en iedereen keek, van haar via de Mercedes naar mij en weer terug. Ik wist wat zij dachten en ik leunde naar achteren als die kerel in de film ‘An American gigolo’. We reden verder. Ze werkte bij het bedrijf waar ik later wel zou willen werken. Ik was jaloers op haar. Ik werkte nergens. Zij was jaloers op mij. Ze vroeg of ik mee wilde tot Rotterdam en ik zei okee, en op de Brienenoordbrug vroeg ze of ik nog zin had in een lekker koud biertje en ik zei weer okee.
De liftdeuren gingen open en we stonden meteen in haar appartement. Er hing een mooi schilderij aan de muur en hetuitzicht was riant. ,,Het lijkt heel wat, maar veel stelt het niet voor”, zei ze. Volgens mij leek het ook heel wat maar stelde het wel veel voor. ,,Misschien neem ik op een dag wel ontslag en verkoop ik alles”, zuchtte ze nog, terwijl ze het bier voor me neerzette. ,,En dan ga ik ook reizen. Of druiven kweken in Chili.”
Dat was vorig jaar. Ik keek nog eens naar de advertentie en haalde een vel papier uit m’n la. Misschien wat voorbarig om die makelaar al te bellen. Maar allicht kon ik eens bij dat bedrijf van haar gaan solliciteren. Ze zouden wel eens plaats kunnen hebben.

Comments are closed.